Hoorcollege 8,9,10,11 Flashcards

1
Q

Disinhibtion

A

Zwakke impulscontrole, directe behoeftebevrediging, onverantwoord, ongeduldig etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Meanness

A

tekort aan empathie, geen behoefte aan hechte relaties, sensatie zoeken, manipulatie en macht door wreedheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Boldness

A

kalm en gefocust blijven in situatie met druk/dreiging, snel herstellen van stress en tolerantie van angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Egosyntoon

A

Persoon ervaart stoornis als iets wat bij hem/haar past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Egodystoon

A

Persoon ervaart stoornis als iets wat vroeger niet was en niet past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cluster A Persoonlijkheidsstoornissen

A

paranoïde, schizoïde en schizo-typische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cluster B Persoonlijkheidsstoornissen

A

antisociale, borderline, theatrale en narcistische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cluster C Persoonlijkheidsstoornissen

A

Ontwijkende, afhankelijke en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

F1 Psychopathie

A

Primaire psychopathie. Factoren interpersoonlijke en en affectieve kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

F2 Psychopathie

A

Secundaire psychopathie. Factoren levensstijl en antiosocialiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dark Triad

A

Donkere persoonlijkheidstrekken. Dit is subklinisch!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Machiavellisme

A

Over lijken gaan om iets te bereiken, cynische visie op medemens, manipulerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Narcisme

A

Extreme zelfverheerlijking, bevoorrecht moeten worden, middelpunt van belangstelling staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychopathie

A

manipulatie, oplichterij, oppervlakkige emoties, sensatie belusting, impulsief, regel overtredend gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Emotionele reactiviteitsdeficieten

A

reactiviteit op emoties is verstoord, dit is vooral het geval bij negatieve emoties; minder gevoelig voor straf, weinig angst en zwak inhibitiesysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitieve verwerkingsdeficieten

A

deficiet in responsmodulatie; moeite met switch naar activiteit die gaande is als omgeving hierom zou vragen.

17
Q

Neuro Imaging

A

verstoringen in de frontale cortex en de amygdala.

18
Q

Respons-modulatie hypothese

A

Psychopaten zijn minder gevoelig voor dominante, emotionele en neutrale cues in de omgeving waaronder straf en emoties wanneer ze zich focussen op een doel met beloning. Er is geen motivatie om belonend gedrag te evalueren en er wordt niet stilgestaan bij eventuele negatieve gevolgen.

19
Q

Voyeurisme stoornis

A

Opgewonden door bekijken van iemand die omkleedt/schaars gekleed is, om van mensen die geslachtsgemeenschap hebben

20
Q

Exhibitionistische stoornis

A

opgewonden van tonen van geslachtsdelen
Type I: Wil het tonen, reactie doet er niet toe
Type II: Vooral schok bij ander oproepen en hierop uit zijn.

21
Q

Frotteurisme stoornis

A

Opgewonden raken van met geslachtsdeel schuren tegen ander aan

22
Q

Seksueel masochisme stoornis

A

door anderen gepijnigd en gedomineerd willen worden

23
Q

Seksueel sadisme stoornis

A

Anderen willen pijnigen, kleineren

24
Q

Pedofiele stoornis

A

opgewonden van kinderen waarbij er sprake is van seksuele aantrekkingskracht

25
Q

Fetisjime stoornis

A

opgewonden van objecten of lichaamsonderdelen en hier handelingen mee uitvoeren.

26
Q

Travestie stoornis

A

opgewonden als anders zich verkleedt als andere geslacht. Er is sprake van dwang/persoon voelt zich hier niet goed bij.

27
Q

Grooming

A

op chatboxen minderjarigen benaderen; hierbij worden ook verschillende strategieën gebruikt.

28
Q

Gefixeerde groep

A

mensen met pedofiele stoornis die uitsluitend zijn aangetrokken tot kinderen. Er is sprake geweest van misbruik. Er is geen interesse in volwassen relaties en ze zitten op dezelfde emotionele lijn als kinderen.

29
Q

Regresseerde groep

A

Mensen die incest plegen. Hebben wel een relatie (maar deze loopt niet goed) en mindere sociale vaardigheden. Er worden excuses gemaakt voor incest.

30
Q

MTC: High contact groep

A

Mensen die dagelijks met kinderen in contact komen. Verwondingen zijn hierbij laag, want dit zou snel opvallen

31
Q

MTC: Interpersoonlijke type

A

beschouwen kind als zielsgenoot en hebben een hechte band.

32
Q

MTC: Narcistische type

A

Ziet kind meer als object

33
Q

Risicotaxatie: Subjectief klinisch oordeel

A

Lang geleden deed men puur subjectief oordeel. Dit was op basis van ervaring, expertise en kennen van de patiënt. Dit is net zo effectief als puur toeval

34
Q

Actuarieel oordeel

A

Meer statistisch gericht. Er werd een lijst van risicofactoren opgesteld, onderscheid tussen statische versus dynamische factoren, maar ook aandacht voor beschermende factoren. Het is probabilistisch.

35
Q

Gestructureerd klinisch oordeel

A

Combinatie van subjectief klinisch en actuarieel oordeel. Naast statistiek wordt ook het gezonde verstand gebruikt.

36
Q

Base rate

A

Statistische prevalentie van bepaald gedrag in een bepaalde groep over een bepaalde tijd.

37
Q

Prospectieve validiteit

A

Je stelt jezelf de vraag in de toekomst gericht; kan deze persoon naar buiten/op verlof?

38
Q

Retrospectieve validiteit

A

Opnieuw risicotaxatie uitvoeren en terugkijken hoe het zit dat persoon na vrijlating alsnog fout is ingegaan.