hoorcollege 4 Flashcards
diagnostische instrumenten
1
Q
onderzoeksmiddelen
A
- psychologische test
- interview
- observatie
- dossieranalyse
2
Q
keuze van een instrument
A
- objectiviteit
- betrouwbaarheid
- validiteit
- normen
- kosten-baten
3
Q
het concept intelligentie
A
- vermogen tot inzicht en begrip van dagelijks leven, adaptatie aan veranderende omgeving
- nadruk op redeneervermogen, plannen, probleem oplossen, abstract denken, begrijpen van complexe ideeën, snelheid van leren, leren van ervaringen
- intelligentie heeft niets te maken met creativiteit, karakter of persoonlijkheid
4
Q
intelligentiemodellen
A
- Spearman’s twee-factoren theorie
- Thurstone’s Primary Mental Abilities
- Guilfords structure of intellect
- Vernons hiërarchisch model
5
Q
Spearman’s twee-factoren theorie
A
- conceptueel + methodologisch
- algemene factor G + specifieke factor S
- positieve correlaties tussen intelligentietaken
- indifference of indicator
6
Q
Thurstone’s Primary Mental Abilities
A
- onafhankelijke clusters
- 7 primaire vaardigheden
- evidentie voor clusters, maar positieve correlatie
7
Q
7 primaire vaardigheden (Thurstone’s Primary Mental Abilities)
A
- inductief redeneren
- verbaal begrip
- woordvlotheid
- rekenen
- ruimte
- associatief geheugen
- perceptuele snelheid
8
Q
Guilfords structure of intellect
A
- 120 soorten intelligentie
- geen grote rol meer
9
Q
Vernons hiërarchische model
A
- Spearmans G
- 2 brede groepsfactoren
- kleine groepsfactoren
- specifieke factoren
10
Q
algemene intelligentietests
A
- WAIS
- WISC
11
Q
specifieke intelligentietests
A
- non verbale test
- verbale test
12
Q
WISC-V
A
- algemene intelligentietest die individueel wordt afgenomen bij kinderen 6-17 jaar
- inzetbaar voor kinderen met cognitieve problemen, passend onderwijs, begaafdheid
13
Q
Omgevingsfactoren WISC
A
- rustige goed verlichte ruimte
- alleen kind en testleider
- testleider recht tegenover kind
- comfort
14
Q
Medewerking kind WISC
A
- kinderen vinden test meestal leuk
- kind op gemak stellen
- belangstelling tonen voor wat kind doet
- kind aanmoedigen
- doorvragen mag indoen antwoord onduidelijk of onvolledig
15
Q
afnameregels WISC
A
- beginregel
- omkeerregel
- afbreekregel
16
Q
subtest van WISC
A
- verbaal begrip
- visueel ruimtelijk
- fluid redeneren
- werkgeheugen
- verwerkingssnelheid
17
Q
WISC - verbaal begrip
A
- overeenkomsten
- woordenschat
(- begrijpen)
18
Q
WISC - visueel ruimtelijk
A
- blokpatronen
- figuur samenstellen
19
Q
WISC - fluid redeneren
A
- matrix redeneren
- gewichten
(- rekenen)
20
Q
WISC - werkgeheugen
A
- cijferreeksen
- plaatjes reeksen
(- cijfers & letters nazeggen)
21
Q
WISC - verwerkingssnelheid
A
- symbool substitutie coderen
- symbool zoeken
(- figuur zoeken)
22
Q
scoren van WISC
A
- bereken chronologische leeftijd
- bereken totale ruwe scores subtests
- omzetten ruwe naar geschaalde scores
- bereken som geschaalde scores
- bepaald primaire indexscores en TIQ
- zet profiel uit
23
Q
aandachtspunten WISC
A
- score kan beïnvloed worden
- belang van observaties
- kies meest optimale moment van de dag
- check scores goed
- let op leereffect na te snel hertesten
24
Q
WAIS IV
A
- algemene intelligentietest voor 16-85 jaar
- inzetbaar voor volwassenen met cognitieve problemen/achteruitgang, voorspelling opleidings- en werkgerelateerde prestaties, afzonderlijke domeinen van cognitief functioneren
25
subtest van WAIS
- verbaal begrip
- perceptueel redeneren
- werkgeheugen
- verwerkingssnelheid
26
WAIS - verbaal begrip
- overeenkomsten
- woordenschat
- informatie
(- begrijpen)
27
WAIS - perceptueel redeneren
- blokpatronen
- matrix redeneren
- figuur samenstellen
(- gewichten)
(- onvolledige tekeningen)
28
WAIS - werkgeheugen
- cijferreeksen
- rekenen
(- cijfers & letters nazeggen)
29
WAIS - verwerkingssnelheid
- symbool zoeken
- symbool substitutie coderen
(- figuur zoeken)
30
wat doen na testafname WAIS?
1. bepaal TIQ
2. rapporteer en beschrijf VBI, PRI, Wgl, Vsl
3. evalueer discrepantievergelijkingen op indexniveau
4. vaststellen van sterkten en zwakten
5. formuleer conclusie