Hoorcollege 2 Flashcards

1
Q

Somatisatie stoornis

A

Moeite met het reguleren van emoties en het ervaren van pijn wat niet verklaard kan worden door medische problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dysthymie

A

Langdurige milde depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kwetsbaarheidmodel

A

Persoonlijkheidsstoornis zorgt voor kwetsbaarheid voor de ontwikkeling van syndroomstoornissen (vaakst gebruikt als verklaring).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Continuïteitmodel

A

persoonlijkheidsstoornissen worden gezien als subklinische manifestaties van een zich langzaam ontwikkelende syndroomstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Complicatiemodel

A

Persoonlijkheidsstoornissen ontwikkelen zich als gevolg van een blijvende syndroomstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Co-effect/ gedeeld risico model

A

persoonlijkheidsstoornissen en klinische stoornissen zijn twee afzonderlijke structuren, maar komen samen voor als gevolg van een derde gemeenschappelijke factor of oorzakelijk proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verzwakkingsmodel/
attenuatiemodel

A

beide stoornissen hebben dezelfde genetische kwetsbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cloninger’s Biosociale theorie

A

Wilt een verklaring geven voor de ontwikkeling van persoonlijkheidsproblematiek door middel van aangeboren temperament factoren en karakteristieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genetische temperament factoren

A

individuele verschillen in gedragsmatige leermechanismen. Dit ter verklaring van reacties op nieuwigheid, gevaar of straf en signalen voor beloning, het vermijden van aversieve stimuli, en reacties op beloningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 4 temperament factoren van Cloningers biosociale theorie?

A

Schadevermijding, op zoek naar nieuwigheden, beloningsafhankelijkheid en persistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schadevermijding

A

neiging tot gedragsremming van reacties op aversieve stimuli. Dit is gerelateerd aan serotonerge systeem.
Dit niveau is hoog bij cluster C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zoeken naar nieuwigheid

A

Gedragsactivatie op nieuwe stimuli die leiden tot het nastreven van beloning en het ontsnappen aan straf. Dit is gerelateerd aan dopaminerge activiteit. het niveau hiervan is hoog bij cluster B.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beloningsafhankelijkheid

A

positieve respons op geconditioneerde signalen van beloning die het gedrag in stand houdt; gevoelig zijn voor positieve bekrachtiging. Dit is gemedieerd door noradrenerge activiteit.
Dit niveau is laag bij cluster A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Persisentie (volgens Cloninger Biosociale theorie)

A

Volharding, ondanks frustratie en moeheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 karakter eigenschappen volgens Cloningers biosociale theorie?

A

Zelfregie, coöperativiteit en zelftranscedentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zelfregie

A

zelfacceptatie, zelfbepaling en controle van adaptief gedrag aan situaties.

17
Q

Coöperativiteit

A

acceptatie van anderen

18
Q

Zelftranscendentie

A

Mate waarin iemand zich deel voelt uitmaken van de natuur, het universum in het algemeen, geassocieerd met spiritualiteit. Onderdeel zijn van het grotere gedeelte van de wereld.

19
Q

Veilige hechting

A

Consistent ontvangen van zorg, vertrouwen richting anderen.

20
Q

Vermijdende hechting; inhoud en relatie met PS

A

Onderdrukken eigen gevoelens. Meer crimineel en antisociaal gedrag
- asps
- narcisme
- middelenmisbruik

21
Q

Angstig-gepreoccupeerde hechting; inhoud en relatie met PS

A

Inconsistentie van zorg; gevoeligheid voor angst, woede en behoefte om zo verbonden te blijven.
- Borderline PS (50-88%)
- Obsessief-compulsieve PS
- Histrionische PS
- Schizotypische PS

22
Q

Onopgeloste hechting:

A

Dreiging om in steek gelaten te worden, kwetsen of genegeerd te worden

23
Q

Endofenotypen

A

Een erfelijke marker die zich tussen de genen en de klinische symptomen van een persoonlijkheidsstoornis bevindt en ze aan elkaar linkt.