hoorcollege 1 Flashcards

1
Q

door wie is het neoliberalisme ingezet

A

margaret thatcher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

debunking (sociologisch begrip)

A

ontkrachten, kijken wat er wel of niet klopt aan het alledaagse denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

empowering (sociologisch begrip)

A

Laat nadeel voor sommige groepen zien. Het streven naar emancipatie van sociaal achtergestelde individuen en groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(h)erkenning (sociologisch perspectief)

A

we leven in een wereld die zich kenmerkt door diversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nadelen van het innemen van een sociologisch perspectief (3)

A
  • Maatschappij veranderd constant dus moet er elke keer opnieuw gekeken worden naar bepaalde situaties.
  • sociologen zij ook mensen, moeilijk afstand houden.
  • veel mensen denken dat ze expert zijn op dit gebied terwijl dat vaak niet is. Onderdeel van maatschappelijk debat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer je een probleem bespreekt als socioloog dan gebruik je deze argumentatieregels volgens zygmunt bauman (4)

A
  • resposible speech: regels van verantwoorde argumentatie
  • size of the field: het overstijgen van de eigen sociale wereld
  • making sense: verklaren en interpreteren van menselijk gedrag door te kijken naar verschillende instituties
  • defamiliarize: vermogen om bekende en vanzelfsprekende zaken ter discussie te stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de drie niveaus van sociologie

A
  • microniveau: familie en vrienden
  • mesoniveau: plekken als je kantoor of school. Je voelt je verbonden met die mensen maar niet zoals op het microniveau
    macroniveau: de overheid of het land waar je woont.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoofdvraag van sociologie van emile durkheim

A

hoe is sociale (wan)orde dan mogelijk? We zijn van elkaar afhankelijk, maar we kennen elkaar niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoofdvraag van sociologie van karl marx

A

hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk? Denk aan de eigenaren van de fabriek en de mensen die er werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoofdvraag van sociologie van max weber

A

hoe werkt het proces van rationalisering (modernisering) van de wereld? Zijn de baten groter dan de kosten, dan doe je het.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verschillende structuren van samenlevingen die geweest zijn (5)

A
  • jagers en verzamelaars
  • nomadische samenlevingen
  • agrarische samenlevingen
  • industriële samenlevingen
  • postindustriële samenlevingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de vier kenmerken van de modernisering van peter berger

A
  • kleine gemeenschappen verdwijnen
  • tradities verdwijnen en er komen meer keuzemogelijkheden
  • toename op sociale diversiteit
  • focus op de toekomst in plaats van het verleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat beschreef ferdinand tönnies

A

overgang van de gemeinschaft (kleine en hechte leefgemeenschap) naar de gesellschaft (focus op eigenbelang) door modernisering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

visie op de moderne samenleving van emilie durkheim

A

modernisering wordt gekenmerkt door een toenemende arbeidsverdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

visie op de moderne samenleving van max weber

A

het moment waarop traditioneel wereldbeeld vervangen wordt door rationeel wereldbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

visie op de moderne samenleving van karl marx

A

hij zag de moderniteit als kapitalisme. Hij dacht dat de ongelijkheid zou zorgen voor rationele veranderingen wat zou leiden tot maatschappelijke gelijkheid.

15
Q

Theologisch stadium bedacht door Auguste Comte

A

In dit stadium verklaarde mensen de wereld door middel van goden en geesten. Dit stadium duurde tot het einde van de Europese middeleeuwen

16
Q

(meta)fysische stadium bedacht door Auguste Comte

A

In dit stadium verklaarden men de wereld door
abstracte en filosofische speculatie over de ‘natuurlijke orde’. Dit stadium
duurde tot het einde van de renaissance

17
Q

wetenschappelijk stadium bedacht door Auguste Comte

A

In dit stadium verklaarden men de wereld door een
wetenschappelijke verklaring en door objectieve waarneming. Dit stadium begon
met het werk van Copernicus, Galilei en Newton.

18
Q

hoe dacht auguste comte dat inzicht kon worden verworven

A

alleen door wetenschappelijk onderzoek. Deze benadering wordt positivisme genoemd.

19
Q

do gooders

A

proberen mensen te sturen om bepaald gedrag af te remmen

20
Q

De cyclus van de kuhn cycle (5)

A
  • Normal science
  • model drift
  • model crisis
  • model revolutie
  • paradigma verandering
21
Q

Normal science (kuhn cycle)

A

Er zijn een aantal vragen waar je geen antwoord op kan geven met de
theorieën die je nu hebt. In jouw huidige wereldbeeld is dit probleem dus niet oplosbaar.

22
Q

model drift (Kuhn cycle)

A

je verschuift je eerdere theorie A naar een andere theorie B

23
model crisis (Kuhn cycle)
Doordat je nu theorie B aanneemt ontstaat er een crisis met betrekking tot theorie A.
24
model revolutie (Kuhn cycle)
er ontstaat een revolutie
25
paradigma veranderig (Kuhn cycle)
er ontstaat een andere paradigma
26
de vier verschillende paradigma's in de sociologie
- structureel-functionalistisch paradigma - conflictparadigma - symbolisch interactionistisch paradigma - rationele keuze paradigma
27
partial perspectives
Een beeld of theorie dat beperkt is omdat niet de hele informatie bekend is.
28
positivistische sociologie (sociologische benadering)
Deze benadering werkt volgens natuurkundige principes. Op zoek naar empirische feiten. Meten is weten. (deductief: van algemeen naar specifiek)
29
humanistische/interpretatieve sociologie (sociologische benadering)
betekenis van menselijk gedrag en symbolen. Begrijpen en subjectief interpreteren. Creativiteit en activiteit van mensen. Menselijke ervaring(Inductief: van specifiek naar algemeen)
30
kritische sociologie (sociologische benadering)
gericht op het teweegbrengen van veranderingen. Het beter maken van de samenleving. Kritiek op het positivisme want wetenschap is niet neutraal.
31
androcentrisme
maatschappelijke fixatie op het mannelijke geslacht
32
interferentie
het geslacht van de onderzoeker kan het onderzoek verstoren
33
de sociale quaestie
De sociale kwestie was een gevolg van de industriële revolutie en leidde tot de eerste vormen van sociale wetgeving