Hoofdstuk 9. Besliskunde Flashcards
toegevoegde waarde van de test
De toegevoegde waarde van de test wordt bepaald door het wetenschappelijk belang van de eigenschap die door de test wordt gemeten. De praktische waarde wordt beoordeeld n.a.v. de beslissingen die met de test worden genomen. B.v. toelating of afwijzing voor een opleiding. In algemene zin is de bijdrage van een test de verbetering in vergelijking met de situatie zonder test.
Externe factoren
Bij het nemen van beslissingen wordt rekening gehouden met diverse externe factoren, zoals persoonlijkheidseigenschappen en leefomstandigheden van de onderzochte persoon, eisen van de werkgever, aantal beschikbare sollicitanten, enzovoorts. Als gevolg van verschillen in externe factoren kunnen identieke testresultaten tot verschillende beslissingen leiden. De toegevoegde waarde van testresultaten op basis waarvan beslissingen worden genomen, is nauw verwant met het begrip incrementele validiteit.
A-prioriestrategie
Het totaal aan voorspellingsmogelijkheden min de test.
Antecedent probability
Wordt ook wel base rate genoemd. Het percentage geschikte personen in de populatie. Dit is zeer groot op het moment dat vanuit aselect selecteren een test geen verbetering meer geeft op de selectie. De test voegt dus niets toe.
Drie elementen voor een beslissing
• Een individu waarvoor de beslissing geldt
• Twee of meer behandelingen (treatments) waartussen men moet kiezen.
• Informatie die dient als basis voor de beslissing.
Behandeling wordt breed opgevat: training, schoolopleiding enz. valt daaronder. Het kan gebeuren dat informatie nog ontoereikend is om een beslissing te nemen, dan is verder onderzoek nodig.
Beslissingsstrategie
Het samenstellen van beslissingsregels.
Indelingsprincipes m.b.t. beslissingen over mensen
- Onderscheid tussen individuele en institutionele beslissingen. Bij individuele beslissingen wordt gedacht vanuit het individu, de beslissing is eenmalig. Het resultaat van de beslissing moet beoordeeld worden tegen achtergrond van het individu. Bij institutionele beslissingen wordt een groot aantal gelijksoortige beslissingen genomen die gelden voor een systeem. B.v. toelatingsprocedure voor een school of keuze van therapie in een kliniek.
- Onderscheid m.b.t. onderlinge relatie van de te kiezen alternatieven. De alternatieven kunnen kwantitatief van elkaar verschillen maar wel in elkaars verlengde liggen. B.v. scholen die op basis van niveau van elkaar verschillen. De alternatieven kunnen ook gericht zijn op een andere structuur, een andere samenstelling van eigenschappen. Het gaat dan om kwalitatief verschillende alternatieven. Dit maakt differentiële voorspelling mogelijk.
- Bij beslissingen op basis van univariate informatie is er onderscheid tussen beslissingen waarbij het gaat om een (negatieve of positieve) keuze voor één enkele treatment, of een keuze tussen verschillende alternatieven
Univariate vs multivariate informatie
Univariaat: Informatie die op één dimensie (b.v. niveau) kan worden geschaald.
Mulitvariaat: keuzealternatieven die qua aard en niet uitsluitend qua niveau, verschillend zijn.
Taxonomie van beslissingen (differentiaties)
Voor de taxonomie zie pag. 403. Er kunnen enkele differentiaties worden gemaakt.
• De twee soorten beslissingen ‘plaatsing in qua niveau verschillende alternatieven’ en ‘selectie’ kunnen soms in één model worden gecombineerd als één van plaatsingsmogelijkheden een afwijzing is.
• Binnen plaatsingsbeslissingen is het belangrijk of met rekening moet houden met beperkingen van aantallen kandidaten.
• Bij onderscheid bij plaatsingsbeslissingen kan ook een onderscheid worden gemaakt tussen variabele of vaste treatments.
• Er kan onderscheid worden gemaakt tussen beslissingen in enkele fase (single- stage, non-sequential-decisions) of in verschillende fasen (sequential descisions)
Enkelvoudige selectie
Van enkelvoudige selectie is sprake als individuen worden onderzocht met het oog op een enkel criterium waarbij er slecht twee mogelijkheden zijn: onderzochte voldoet niet of wel aan de eisen. Dit wordt ook wel het afwijzingsmodel genoemd. Het gaat om institutionele beslissingen waarbij gebruik wordt gemaakt van univariate informatie. Dit kan ook met meerdere testen. De scores worden dan wel gecombineerd tot een enkele predictorvariabele.
Het gebruik van een enkele test
De eerste vraag bij een afwijzingsmodel is hoe hoog de correlatie met een criterium ten minste moet zijn, wil de test in het selectieproces een zinvolle functie hebben. De effectiviteit van de selectie hangt van meer factoren dan alleen de validiteit van de test af. Andere factoren zijn toevalskans en selectieratio. De resultaten van een enkele test kunnen verdeeld worden in een soort raster (zie fig. 9.3). De zwarte verticale lijn is de aftestgrens. Rechts wordt men aangenomen, links afgewezen. De zwarte horizontale lijn is de kritische criteriumscore. Scores erboven is voldoende, eronder onvoldoende. Dit geeft vier vakken.
A= onterecht afgewezen (Positieve misser, lage testscore, voldoende criterium)
B= terecht aangenomen. (Positieve treffer, voldoende testscore en criterium)
C = Terecht afgewezen. (Negatieve treffer, lage testscore en criterium)
D= onterecht aangenomen. (Negatieve misser, hoge testscore, onvoldoende criterium)
Vanaf dit punt is niet langer sprake van intervalschalen maar van nominale schalen.
Selectieratio
Het percentage kandidaten dat wordt aangenomen. Selectieratio = (B+D)/(A+B+C+D)
Toevalskans
Het percentage geschikte kandidaten wanneer men niet zou selecteren maar volgens toeval (of allen) zou aannemen. Toevalskans = (A+B)/(A+B+C+D)
Succesratio
Het percentage succesvolle kandidaten binnen de aangenomen groep. B/(B+D). succesratio kan worden afgelezen uit tabellen van Taylor en Russell. Een belangrijke vraag is waarvan de succesratio (welke een indicatie is v.d. effectiviteit van de selectie) afhankelijk is.
• Afhankelijk van de correlatie van de test met het criterium: oftewel, afhankelijk van de validiteit van de test. Hoe hoger de correlatie, hoe meer BC en gevuld zijn en hoe leger AD. Succesratio wordt dan groter.
• Succesratio wordt beïnvloed door de toevalskans. Wordt AB groter in verhouding tot het totaal, dan gebeurt dit ook bij B in verhouding tot BD. De toevalskans is afhankelijk van kwaliteit van het aanbod en de strengheid van de beoordeling.
• De succesratio wordt beïnvloed door de selectieratio. Hoe meer personen worden afgewezen (verticale lijn naar rechts), hoe groter de breuk B/(B+D)
Andere kengetallen naast selectieratio, toevalskans en succesratio
- Sensitiviteit of de proportie van mensen met de ziekte/conditie die ook als zodanig zijn geïdentificeerd. B / (A + B).
- Specificiteit of de proportie van mensen die niet de ziekte/conditie hebben en die ook als zodanig zijn geïdentificeerd. C / (C + D).
- Positief predictieve waarde (PPW) of de proportie van mensen met een positief testresultaat die daadwerkelijk de ziekte/conditie hebben. B /(B + D) (succesratio)
- Negatief predictieve waarde (NPW) of de proportie van mensen met een negatief testresultaat die daadwerkelijk niet de ziekte/conditie hebben, C / (A + C).