Hoofdstuk 7: persoonlijkheid: theorieën en stoornissen Flashcards

1
Q

Defensiemechanismen

Opvatting over persoonlijkheid en stoornissen

A

Een manier om met levensproblemen om te gaan en deze afweren of plaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontkenning van de realiteit

Vorm van psychotische defensie

A

De persoon sluit zichzelf volledig af en houdt geen rekening geen rekening met wat er in de omgeving gebeurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vervorming (distortie) van de realiteit

Vorm van psychotische defensie

A

De persoon neemt de realiteit wel weer, maar gaat deze vervormen zodat hij/zij er mee om kan gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Splitting

Vorm van psychotische defensie

A

De persoon gaat mensen opdelen in goed en slecht, in plaats van rekening te houden met de complexiteit van personen.

Zwart-wit naar mensen kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Passieve agressie

Vorm van immature defensie

A

De persoon durft zijn kwaadheid niet te uiten. Hij gaat passief (onderhuids) iemand proberen te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Acting out

Vorm van immature defensie

A

De interne agressie wordt naar buiten gericht, om zo de bovenhand in situaties te kunnen behouden.

Bv. wegjagen, afschrikken…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Somatisatie

Vorm van immature defensie

A

Negatieve gevoelens (waar men geen vat op heeft) omzetten in iets anders, zodat men het gevoel krijgt dat men er geen last meer van heeft.

Vb. omzetten in lichamelijke klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Projectie

Vorm van immature defensie

A

De eigen gevoelens projecteren op een ander.

Vb. zelf boos zijn, maar de ander verwijten dat die boos is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Devaluatie (idealisatie)

Vorm van immature defensie

A

De complexiteit van de omgeving vereenvoudigen naar goed of slecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neurotische defensie

Defensiemechanisme

A

De persoon ervaart problemen inzake het omgaan met de eigen, innerlijke gevoelens.

Hebben onvoldoende controle over hun gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Isolatie

Vorm van neurotische defensie

A

De persoon gaat de gevoelens volledig afsluiten.

Niet meer beseffen dat de gevoelens aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dissociatie

Vorm van neurotische defensie

A

Twee niveau’s.
Eén: persoon blijft aandacht hebben voor de omgeving, maar dit dringt niet door. (Wel bewust van de omgeving)
Twee: de persoon is mentaal met iets anders bezig. (Niet bewust van de omgeving)

In beide gevallen handelt men vooral automatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regressie

Vorm van neurotische defensie

A

Terugkeren naar een vroeger ontwikkelingsstadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Repressie

Vorm van neurotische defensie

A

De persoon gaat het vervelend gevoelens wegduwen, maar heeft er nog wel besef van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rationaliteit

Vorm van neurotische defensie

A

De persoon gaat zijn gevoelens op een verstandelijke manier proberen verklaren, maar niet met de correcte verklaring.

Vb. maagpijn verklaren door slecht eten, maar eigenlijk is het stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Altruïsme

Vorm van mature defensie

A

De persoon gaat negatieve gevoelens omzetten naar positieve door anderen te helpen.

17
Q

Humor

Vorm van mature defensie

A

Ellende omzetten in iets waar men met humor op kan reageren

Zwarte humor

18
Q

Sublimatie

Vorm van mature defensie

A

Het omzetten van gevoelens in iets constructiefs, dat iets kan bijdragen.

Vb. kunst, schrijven…

19
Q

Anticipatie

Vorm van mature defensie

A

Zich voorbereiden op een mogelijk negatieve uitkomst en dit reeds al proberen op te vangen/accepteren of proberen wijzigen.

20
Q

Intrapsychische persoonlijkheidskenmerken

A

De kenmerken worden functioneel of dysfunctioneel in verhouding met de omgeving.

21
Q

A-cluster

DSM-V

A

Kenmerkt vreemde/bizarre personen, met een niet-volledige intacte realiteitstesting.

Paranoïde, schizoïde en schizotypisch

22
Q

B-cluster

DSM-V

A

Bevat dramatische, extroverte personen met acting-out neigingen.

Antisociaal, narcistisch, borderline en theatraal

23
Q

C-cluster

DSM-V

A

Bevat introverte, angstige, onzekere personen.

Afhankelijk, ontwijkend en obsessief compulsief

24
Q

NAO-categorie

DSM-V

A

Personen die gestoord zijn, maar waar er geen label op geplakt kan worden.

Niet anders omschreven

25
Q

Theatrale persoonlijkheidsstoornis

A

De persoon gaat relaties op een overdreven manier beleven.

Gaan zich ook wringen tussen andere relaties

26
Q

Borderline stoornis

A

Een psychische stoornis waarbij je sterke stemmingswisselingen vertoont, moeite hebt om stabiele relaties te vormen en vaak bang bent om in de steek te worden gelaten.

27
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A

Gebruiken andere mensen om het eigen zelfbeeld groot te maken.

De andere persoon is voor hen niet van belang

28
Q

Primair narcisme

A

Pre-neurotische stoornisch die voorkomt bij mensen die extreem verwend werden opgevoed.

De arrogante types: ze denken dat ze de beste zijn zonder te presteren

29
Q

Secundair narcisme

A

Narcisme ontstaat door onzekerheid, wat leidt tot overcompensatie.

30
Q

Psychopathie

A

De combinatie van narcisme en de antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Heeft in DSM-V geen aparte categorie