Hoofdstuk 7 Flashcards
Belangrijke graadmeter voor de economie
Hoe meer mensen zich met andere dingen kunnen bezighouden dan voedselproductie, hoe groter de welvaart in een gebied
Republiek economische hoogtepunt 1650
1) Steden met meer dan 20.000 inwoners
Economische contractie
(Economische neergang (late zeventiende, vroege achttiende eeuw)
= positie versterken, van Amsterdam, ten koste van andere steden in de Republiek.
Steden waren in de politiek machtig:
18/19 stemmen in de Staten van Holland afkomstig door steden met stemrecht. Afgevaardigden strikt gebonden aan instructies van hun stad. Stadsregeringen hadden dus veel macht.
Hierdoor hadden de centrale en provinciale organen weinig te vertellen. Hof van Holland en Hoge Raad kon in beperkte maten tegen de bestuurlijke excessen in steden gaan. Steden hadden veel beleidsvrijheid.
Stelregel Republiek: “Eenheid mag niet ten koste gaan van plaatselijke privileges en gewoonten.”
Organisatie stadsbestuur
1) Steden hadden geen strikte scheiding van machten. Machten uitgeoefend door zelfde personen.
2) Steden bestuurd door: schout, burgemeesters en schepenen. Deze drie vormden de magistraat, het dagelijks bestuur. Werden bijgestaan door vertegenwoordiging van de stedelijke samenleving ‘vroedschap’.
Stadsbestuur Amsterdam
Magistraat: schout, vier burgemeesters en negen schepenen.
Schout: handhaven openbare orde (bv openbaar aanklager strafzaken). Handelt in opdracht van burgemeester en voorzitter van het college van schepenen.
Burgemeester: Leiding over magistraat.
Schepenen: rechtspraak in schepenbank en bestuurlijke taken. Hadden stemrecht in de burgemeestersverkiezing (schout niet).
Vroedschap: Adviseert magistraat, bestaande uit 36 “wijze” mannen. Vormden samen met burgemeester (die niet in vroedschap zat) de absolute bestuurlijke elite van de stad.
Vergeleken met andere steden had Amsterdamse magistraat veel macht, vooral de burgemeesters. De leden van het magistraat heten ook wel: regenten.
Burgemeester(s) Amsterdam
Niet gekozen door vroedschap, maar door oudraad. Oudraad= Zittende en afgetreden burgemeesters en schepenen. Elk jaar 3 van 4 burgemeesters gekozen. De 3 burgemeesters mochten een nieuwe kiezen.
Burgmeesters hadden benoemingsrechten voor allerlei posities. Zoals de schout en de schepenen. Burgemeesters ook bewindhebber WIC of VOC, commissaris in lagere rechtbank of andere commissie, opzichter binnen gilden enz. Hadden ruim 3000 ambten. Zelfs na aftreden veel invloed.
Wat zijn organisten en staatsgezinden?
Organisten= Zij die macht reserveerden voor de stadhouder en een meer of minder dominante positie van de gereformeerde kerk voorstaan. Voor éénheid van de republiek was belangrijk dat de stadhouder meer invloed kreeg en dat de gereformeerde kerk er één duidelijke belijdenis op na moest houden.
Staatsgezinden= Zij die het belang van de provinciale en stedelijke belangen benadrukten en voorstander waren van relatief grote uitingsvrijheid.
Schepenen Amsterdam
Buiten stadhouderloze tijdperk door stadhouder gekozen (2). Rest van schepenen door burgemeesters.
Schepenen, rechters van schepenbank. Kandidaat schepenen minstens 25 + meer dan 7 jaar poorter (inwoner met burgerrechten). Alleen dus rijkste, vroomste, eerlijkste en meest wijze mannen.
In de loop van de zeventiende eeuw steeg percentage juridisch afgestudeerde schepenen. Niet allemaal juridisch afgestudeerd, maar wel vaak juridische kennis.
Belang universitaire studie
Studieduur belangrijker dan het behalen van een bepaald kennisniveau.
Daarnaast vaak gefraudeerd met examens en de rechtenstudie ging over Romeins recht. Wat in de praktijk secundair recht was.
Vergelijking regentenklassen en verschillende steden
14e eeuw: Eerste generatie bestuurders bestaand uit koninklijke dienaren en edellieden
15e/16e eeuw: Handelaren en industriëlen
18e eeuw: universitaire achtergrond (vaak in rechten)
–> Stadsbestuur steeds ‘oligarchischer’ geworden (weinig ruimte voor nieuwelingen). Wordt gekoppeld aan de economische conjunctuur.
Tijdlijn regentenklasse macht volgens De Vries en Van der Woude
Republiek handelsimperium uitgroeien wereldwijd, regenten gingen daarin mee. 1620, kosten stegen –> binnenlandse markt belangrijk. Regentenklasse in vastgoedschandalen. Door kapitalistische conjunctuur werd een kleine groep steeds rijker. Rijkdom werd politieke macht. Hierdoor markteconomie, te weinig initiatief, ten gronde.
Na 1650 (neergang), verdienen regenten hun inkomsten met bestuursfuncties en handel in opengevallen posten. Vooral tijdens twee stadhouderloze tijdperken waren er relatief weinig nieuwkomers in het stadsbestuur en maakte een beperkt aantal regentenfamilies de dienst uit.
Regentenklasse onbekwaam?
Nee, talent en ijver nodig. Concurrentie binnen regentenklasse. Regenten waren minder betrokken bij handel, maar niet verdwenen. Nog steeds familieleden die actief waren in commerciële activiteiten (bewindvoerder VOC).
Maar, regenten investeerden minder in economische activiteiten die handig waren voor onder en middenklasse.
onder en middenklasse draagden last belastingen. Die belastingen gebruikt voor staatsschuld. (semi) gedwongen arbeid steeds meer ingezet, zoals spin- en rasphuizen. Nadeel voor normale arbeiders in de bouw en nijverheid.
Regentenklasse macht volgens Maarten Prak
Niet oligarchisch. Juist meer inspraak door burgers door schutterijen en gilden. Petities indienen die vaak werden gehonoreerd.
Niet genoemd door Prak:
Handelaren ook invloed. Via ‘directies’. Zoals in 1625 de Directie van den Levantsche Handel.
In 1663 had het stadsbestuur een College van Commercie opgericht voor advies op handels-economisch vlak. Maar adviezen te revolutionair dus college stierf.
In 1702 werd Directie van der Oosterschen Handel en Rederijen te Amsterdam in het leven geroepen. Werd na 15 jaar adviescommissie voorbeleid in de Baltische handel. Er kwamen daarna andere directies.
Deze vormen van inspraak worden ‘stedelijk republikanisme’ genoemd.
Stedelijk republikanisme
De ideologie die werd gedeeld door zowel de elites als de andere burgers waarin de burgerlijke samenleving als geheel centraal stond. Instituties dienden en de daartoe noodzakelijke belangenafwegingen te maken.