Hoofdstuk 6: thanato-etiologie Flashcards

1
Q

Asfyxie

A

Verstikking/tekort aan zuurstof in de weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fasen bij asfyxie

A
  • Fase van dyspnoe (ademnood)
  • Convulsieve fase: vermindering van de ademhalingsbeweging
  • Pre terminale stilstand van de ademhaling
  • Fase van terminale ademhalingsbewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cyanose

Klassieke asfyxieverschijnsel

A

Donkere/paarse kleur van het gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Congestie

Klassieke asfyxieverschijnsel

A

Door belemmering van de bloedcirculatie ter hoogte van de hals of door hartvaten, gaan bloedvaten zich uitzetten.

Bloedverlies uit neusslijmvlier of oor, sclerose bloedvaten, petechiën op het gelaat en tardieu vlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oedeem

Klassiek asfyxieverschijnsel

A

Opzwelling van het gelaat

Lippen zetten uit en de ogen puilen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mechanisch oorzaken van asfyxie

A

Zijn handelingen die erop beletten dat de ademhaling verdergaat. De ademhaling wordt dus op een mechanische manier belemmerd.

Smothering/smoring en chocking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Smothering

A

Een mechanische afsluiting van de neus en mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Choking

A

Een mechanische afsluiting van de interne luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bolusdood

A

Inslikken van een groot voedselbrok, waardoor de luchtpijp afgesloten wordt door voedsel en men dus niet meer kan ademen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Suffocation

A

Inademen van lucht met weinig of geen O2

= hypoxic death

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wurging/throttling

A

Manuele strangulatie, steeds door derde(n) met handen of een arm-lock. De hals wordt dichtgeknepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Strangulatie

A

Omstrengeling van de bloedvaten en luchtwegen d.m.v. een snoerend voorwerp

Dus niet met de hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten ophanging

A
  • Volledige ophanging: lichaam maakt geen contact met de grond
  • Onvolledige ophanging: lichaam maakt wel contact met de grond (staand, knielend, zitten, liggend)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uitwendige lijkverschijnselen bij ophanging

A
  • Protrusie van de tong
  • Speekselsliert (wijst erop dat de persoon nog leefde op het moment van de ophanging)
  • Lijkvlekken aan de onderste ledenmaten
  • Strenggroef (vaak schuin stijgend)
  • Snoerspoor
  • Strenggroefbloeding
  • Bijkomende zelf toegebrachte letsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sexual asphyxias

A

Auto-erotische ophanging bij volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Burking

Dooddrukking

A

Persoon gaat op het borstkas van een ander zitten of staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dooddrukking

A

Drup op de borst, waardoor in- en uitademing belemmerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verdrinkingsdood

A

Het gevolg van de belemmering van de ademhaling doordat de mond en neus worden afgesloten door een vloeibaar medium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hydrocutie

A

Een plotse dood door een reflectorische hartstilstand in het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kataleptische rigor

Lijkverschijnsel bij waterlijk

A

Grashalmen in handpalmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Huidmaceratie

Lijkverschijnsel bij waterlijk

A

Verrimpelde huid bij handen/vuiten, die uiteindelijk lostkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Emphysemia aquosium

Lijkverschijnsel bij waterlijk

A

Longen zijn uitgezet waardoor de randen van de longen elkaar overlappen op de ‘middenlijn’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Warmte regulatie van het lichaam

A
  1. Exogene warmte-opname: van buiten ons lichaam
  2. Endogene warmteproductie: van binnen ons lichaam
  3. Radiatie convectie en conductie via de huid: warmteverlies via de huid
  4. Verdamping van water via zweet of ademhaling

Bij 41 graden van het lichaam = gevarenzone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eerste graad

Brandwonde

A

Rode huid zonder restletsel, want het blijft beperkt tot de opperhuid

Tot temperatuur van 50 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Tweede graad

Brandwonde

A

Diepere

Bij temperatuur tussen de 50 en 70 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Derde graad

Brandwonde

A

Schade tot in de onderhuid, geeft altijd littekens.

Boven de 70 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vierde graad

Brandwonde

A

Zwarte verkoling/carbonisatie, ook het onderliggend spierweefsel is aangetast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Crow-Glassman

A

Schaal om de ernst van letsel te bepalen:
- Stadium 1: blaren en verzengde haren, maar nog contact en geen verkoling
- Stadium 2: verkoling, maar contact
- Stadium 3: destructieve verkoling/bepaalde lichaamsdelen zijn verdwenen
- Stadium 4: brandtorso/grote delen van het lichaam ontbreken en explosie van organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hyperthermie

A

Oververhitting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hypothermie

A

Onderkoeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hide and die

A

Mensen verstoppen zich in een kleine ruimte, maar sterven alsnog door de kou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Paradoxale ontkleding/kalte idiotie

A

Kleding uittrekken in een koude omgeving.

Er is niet geweten waarom mensen dit doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Doodsmechanisme bij elektrocutie

A
  • Cardiale aritmie
  • Ademhalingsstisltand
  • Paralyse van de hersenstamcentra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Stompgeweld

A

Een letsel aan een lichaamsdeek dat veroorzaakt wordt door mechanisch geweld. Dus, er is hier sprake van energieoverdracht

E (kinetische energie) = m (massa) . V² (snelheid)/2

34
Q

Directe krachtinwerking

Stompgeweld

A

Een bewegen voorwerp btst op het lichaam of een bewegend lichaam botst op obstakel

35
Q

Indirecte krachtinwerking

A

Voortplanting van energie, waardoor er een letsel op afstand ontstaat

Vb. val op hand en letsel aan schouder

36
Q

Acceleratie- en decleratieletsels

A
  • Acceleratie: van stilstaan, naar plotselinge snelheid
  • Deceleratieletsel: van snelheid naar plotselinge stilstand
37
Q

Letsels bij licht stompgeweld

A
  • Ecchymose
  • Hematoom
  • Abrasio
  • Excoriato
  • Kneuswonde
38
Q

Ecchymose

Licht stompgewld

A

Onderhuidse bloeding = blauwe plek

39
Q

Hematoom

Licht stompgeweld

A

Gelokaliseerde bloeduitstorting (bloedbuil)

40
Q

Abrasio

A

Oppervlakkige schaafwonde

41
Q

Excoratio

Licht stompgeweld

A

Diepere schaafwonde, men kan hierbij ook de schaafrichting bepalen

42
Q

Laceratie

Zwaar stompgeweld

A

Een wonde die ontstaat door verscheuring van de huid

43
Q

Décollement

A

Ontstaat door een grote kracht op de huid, waardoor de huid wordt losgerukt van het onderhuids spierweefsel

44
Q

Epiduraal hematoom

A

Hematoom gelegen tussen de schedel en het harde hersenvlies

Bolvormig

45
Q

Subduraal hematoom

A

Hematoom gelegen tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies

Banaanvormig

46
Q

Subarachnoïdale bloeding

A

Hematoom in de subarachnoïdale ruimte.

Volgt de windingen van de hersenen

47
Q

Hersenkneuzing (hersencontusie)

A

Kleine bloedingen in de hersenen, haat gepaard met een subarachnoïdale bloeding.

48
Q

Herseninklemming

A

De hersenen worden ingeklemd door de bloedingen die de intercraniële druk laat stijgen.

Gat in schede boren om het bloed af te voeren en de druk te verminderen

49
Q

Steekwonde

A

Een verwonding die veroorzaakt is door een snijdend en puntig voorwerp. De diepte van de wonde is groter dan de uitwendige lengte van de wonde.

50
Q

Doodsmechanismen van steekwonden

A
  • Exsanguinatie: bloedverlies
  • Pneumothrax: klaplong
  • Luchtembool
  • Bloedaspiratie
  • Handlungsfähigkeit

Exsuingatie, luchtembool en bloedaspiratie zijn ook de doodsmechanismen bij snijwondes

51
Q

Snijwonden

A

Wordt veroorzaakt dan een scherpsnijdend voorwerp,de randen van een snijwonde zijn glad en regelmatig, maar aan één van de uiteinden (in de snijrichting) kan men een ‘staartje’ aantreffen. Bij een snijwonde is de uitwendige lengte en de wonde langer dan de diepte van de wonde.

52
Q

Schotwonden

A

Is een verwondingen opgelopen door een projectiel dat werd afgevuurd uit een vuurwapen/schiettuig

53
Q

Ballistisch expert

A

Vuurwapendeskundige

54
Q

Shotgun residues (GSR)/schotresten

A

Kleine deeltjes die gevormd zijn tijdens de verbranding van kruit en slagas die naar buiten komt uit het vuurwapen.

=> handen bemonsteren om te kijken of er kruitpartikels aanwezig zijn

55
Q

Kenmerken waar inschotwonden afhankelijk van zijn

A
  • Anatomische plaats waar het schotletsel gelegen is: rond of stervormig
  • Inslaghoek
  • Gebruikt wapen en munitie
  • Schootafstand
56
Q

Soorten schootafstanden

A
  1. schot à bout touchant/drukschot: loop staan in contact met of is zeer dichtbij de huid, waardoor de randen beroet zijn
  2. Schot à bout portant/ schot op geringe afstand: rond de ingangsopening is roet aanwezig = roet- en tatoeagezone (zone wordt kleiner met hoe dichter de loop zich bevindt)
  3. Schot op grote afstand (>50cm): geen roet/kruitartikkels, enkel een erosiezone rond de wonrd (= huid weggeschaafd) ! wordt moeilijker dan om het verschil tussen in- en uitschot te maken
57
Q

Toxicologie

A

De medisch-biologische discipline die de wisselwerking beschrijft tussen dode stof en levende materie

Een toxicoloog gaat de scheikundige stof opsporen

58
Q

Taak van toxicoloog

A
  1. Kwalitatieve opsporing: welke bepaalde stof en is er een bepaalde stof aanwezig in het lichaam
  2. Kwantitatieve opsporing: hoeveel concentraat van een bepaalde stof zit er in een lichaam
59
Q

Acute intoxicatie

A

Een stof wordt éénmalig in een hoge toxische dosis toegediend.

<-> chronische blootstelling

60
Q

Chronische toxiciteit

A

Wanneer iets na landurige blootstelling een schadelijk effect heeft

<-> accute intoxicatie

61
Q

Farmacokinetiek

A

Effect van lichaam op de stof

62
Q

Farmacodynamiek

A

Effect van stof op het lichaam

63
Q

Alcoholische ketoacidose

A

Komt voor bij mensen die plots stoppen met alcohol, na een lange periode en veel te drinken. Dit zorgt ervoor dat mensen in een zeer verwarde toestand terechtkomen.

64
Q

Definitie plotselinge dood

WHO def

A

Binnen 24 uur na het begin van de symptomen en onverwacht

! Bij forensische definitie is die binnen een uur na het begin van de symptomen

65
Q

Definitie onverwachte dood

A

Bij personen die voorheen in een goede gezondheid schenen te zijn of zieke mensen die stationair waren of zelfs aan de betere hand.

66
Q
A
66
Q

Acuut myocardinfarct

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

= een hartinfarct. Het gevolg zal zijn dat een deel van de hartspier donkerder is gekleurd, doordat deze is afgestorven door zuurstof tekort

=> leiden tot littekenweefsel en harttamponade + littekenvorming kan leiden tot opnieuw hartritmestoornissen

67
Q

Harttamponade

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

Barsten van de wand van het hart, doordat het zodanig dun is geworden t.g.v. littekenweefsel.

68
Q

Aortastenose

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

Aandoening aan de aortakleppen

69
Q

Myicarditis

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

Hartspierontsteking

70
Q

Hypertensieve hartziekte

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

Verdikking van de linker hartspier

71
Q

Hypertrofische obstructieve cardiomyopathie

Plotseling en onverwacht overlijden (hart)

A

Een verdikking in de hartspier bij jonge mensen, waarbij geen sprake is van hypertensie (hoge bloeddruk)

72
Q

Acuut longembool

Plotseling en onverwacht overlijden (longen)

A

Wanneer er in de longbloedvaten een klonter aanwezig is, zal een groot deel van de longen (of beide longen) geen bloed meer krijgen en afsterven

73
Q

Pneumonie

Plotseling en onverwacht overlijden (longen)

A

Longontsteking

74
Q

Intracerebrale bloeding

Plotseling en onverwacht overlijden (hersenen)

A

Hersenbloeding

75
Q
A
76
Q
A
76
Q

Wiegendood/SIDS

A

Sudden Infant Death Syndrome

Als je kind onder de leeftijd van één jaar plots onverwacht komt te overlijden, zonder dat je kind duidelijk ziek was of er bij hem/haar een afwijking werd vastgesteld die het overlijden zou kunnen verklaren.

77
Q
A
78
Q

Triple Risk Model

SIDS

A
  • Kwetsbare baby
  • Exogene stressfactoren
  • Kritieke periode in de ontwikkeling in het eerste levensjaar

=> multifactoriële oorzaken

Exogene vs. endogene factore

79
Q

Exogene factoren

Triple risk model

A

Factoren van buitenaf

Bv. buikligging, temperatuur, roken, infectie…

80
Q

Endogen factoren

Triple riskmodel

A

Factoren die de baby kwetsbaar maakt

Bv. hersenafwijking, arousal afwijking…

81
Q
A