Hoofdstuk 6: Klimaat en Natuurlandschap in Europa Flashcards
Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.
Aanlandige Wind
Wind vanaf land.
Aflandige Wind
Weerkaatsing van het zonlicht op het aardoppervlak.
Albedo
Eilandengroep
Archipel
Grens tussen een gebied waar nog bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).
Boomgrens
De afstand van een plaats tot de evenaar.
Breedteligging
Vasthouden van zonnewarmte door de dampkring.
Broeikaseffect
De invalshoek van waaruit je een gebied of gebeurtenis bekijkt.
Dimensie
Klimaat met weinig of geen neerslag.
Droog Klimaat
Gebied waar altijd sneeuw ligt.
Eeuwige Sneeuw
Verzamelbekken van sneeuw, hoog in de bergen.
Firnbekken
Brandstof die in miljoenen jaren is gevormd door planten- en/of dierenresten (aardgas, aardolie, bruinkool en steenkool).
Fossiele Brandstof
Het onder invloed van zonlicht omzetten van water en koolstofdioxide in glucose en zuurstof door planten en bomen.
Fotosynthese
Kust met veel inhammen waar de zee diep het land kan binnendringen.
Gelede Kust
Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel).
Gemengd Bos
Gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te heet en niet te koud.
Gematigde Zone
Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
Gletsjer
Zeestroom die warm water van de Golf van Mexico naar de westkust van Europa brengt.
Golfstroom
Gebied met een hoogteligging tussen 200 m en 500 m.
Heuvelland
De ligging van een plaats ver van de evenaar.
Hoge Breedte
Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.
Hooggebergte
Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10 °C.
Hooggebergteklimaat
Vlak of zacht golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt. Heet ook plateau.
Hoogvlakte
Koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.
IJstijd
Het kunstmatig nathouden van landbouwgronden.
Irrigatie
Het verschil tussen de gemiddeld warmste en de gemiddeld koudste temperatuur van het jaar.
Jaaramplitude
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over dertig of veertig jaar.
Klimaat
Verschijnsel dat de gebieden aan beide kanten van een berg andere neerslag- en temperatuurkenmerken hebben.
Klimaatscheiding
Verandering in het klimaat (bijvoorbeeld hogere temperatuur).
Klimaatverandering
Gas in de dampkring dat voor het leven op aarde van groot belang is. Het is een broeikasgas.
Koolstofdioxide (CO₂)
Alle uitwisselingen van koolstofdioxide (CO₂) op aarde.
Koolstofkringloop
Gebied met een hoogteligging lager dan 200 m.
Laagland
Gebied zonder hoogteverschillen dat lager ligt dan 500 m.
Laagvlakte
De ligging van een plaats dicht bij de evenaar.
Lage Breedte
Gebied met stijgende lucht, vaak bewolking en/of regen.
Lagedrukgebied
Het houden van dieren of het verbouwen van gewassen voor menselijk gebruik.
Landbouw
Dik ijspakket dat permanent op het land ligt.
Landijs
Klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur in de koudste maand lager is dan -3 °C.
Landklimaat
De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag
Lijzijde
De kant van een gebergte met veel neerslag.
Loefzijde
Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen, zoals eiken en beuken, groeien.
Loofboomgordel
Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.
Luchtstreek
Klimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters. Heet ook Middellandse Zeeklimaat.
Mediterraan Klimaat
Zeer lokaal klimaat dat verschilt van het omringende klimaat.
Microklimaat
Klimaat met hete, droge zomers en vochtige , zachte winters. Heet ook mediterraan klimaat.
Middellandse Zeeklimaat