Hoofdstuk 6: Klimaat en Natuurlandschap in Europa Flashcards

1
Q

Wind vanaf zee. Heet ook zeewind.

A

Aanlandige Wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wind vanaf land.

A

Aflandige Wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Weerkaatsing van het zonlicht op het aardoppervlak.

A

Albedo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eilandengroep

A

Archipel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Grens tussen een gebied waar nog bomen groeien en waar geen bomen meer kunnen groeien door de lage temperatuur (kouder dan 10 °C in de zomer).

A

Boomgrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De afstand van een plaats tot de evenaar.

A

Breedteligging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vasthouden van zonnewarmte door de dampkring.

A

Broeikaseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De invalshoek van waaruit je een gebied of gebeurtenis bekijkt.

A

Dimensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klimaat met weinig of geen neerslag.

A

Droog Klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gebied waar altijd sneeuw ligt.

A

Eeuwige Sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verzamelbekken van sneeuw, hoog in de bergen.

A

Firnbekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Brandstof die in miljoenen jaren is gevormd door planten- en/of dierenresten (aardgas, aardolie, bruinkool en steenkool).

A

Fossiele Brandstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het onder invloed van zonlicht omzetten van water en koolstofdioxide in glucose en zuurstof door planten en bomen.

A

Fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kust met veel inhammen waar de zee diep het land kan binnendringen.

A

Gelede Kust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bos waar loof- en naaldbomen door elkaar groeien (tussen taiga en loofboomgordel).

A

Gemengd Bos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gebied tussen de breedtecirkels van 23½ en 66½° N.B. en 23½ en 66½° Z.B. Gematigd wil zeggen: niet te heet en niet te koud.

A

Gematigde Zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.

A

Gletsjer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zeestroom die warm water van de Golf van Mexico naar de westkust van Europa brengt.

A

Golfstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gebied met een hoogteligging tussen 200 m en 500 m.

A

Heuvelland

20
Q

De ligging van een plaats ver van de evenaar.

A

Hoge Breedte

21
Q

Berggebied met toppen die hoger zijn dan 1.500 m.

A

Hooggebergte

22
Q

Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10 °C.

A

Hooggebergteklimaat

23
Q

Vlak of zacht golvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt. Heet ook plateau.

A

Hoogvlakte

24
Q

Koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.

25
Q

Het kunstmatig nathouden van landbouwgronden.

26
Q

Het verschil tussen de gemiddeld warmste en de gemiddeld koudste temperatuur van het jaar.

A

Jaaramplitude

27
Q

Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over dertig of veertig jaar.

28
Q

Verschijnsel dat de gebieden aan beide kanten van een berg andere neerslag- en temperatuurkenmerken hebben.

A

Klimaatscheiding

29
Q

Verandering in het klimaat (bijvoorbeeld hogere temperatuur).

A

Klimaatverandering

30
Q

Gas in de dampkring dat voor het leven op aarde van groot belang is. Het is een broeikasgas.

A

Koolstofdioxide (CO₂)

31
Q

Alle uitwisselingen van koolstofdioxide (CO₂) op aarde.

A

Koolstofkringloop

32
Q

Gebied met een hoogteligging lager dan 200 m.

33
Q

Gebied zonder hoogteverschillen dat lager ligt dan 500 m.

A

Laagvlakte

34
Q

De ligging van een plaats dicht bij de evenaar.

A

Lage Breedte

35
Q

Gebied met stijgende lucht, vaak bewolking en/of regen.

A

Lagedrukgebied

36
Q

Het houden van dieren of het verbouwen van gewassen voor menselijk gebruik.

37
Q

Dik ijspakket dat permanent op het land ligt.

38
Q

Klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur in de koudste maand lager is dan -3 °C.

A

Landklimaat

39
Q

De kant van de berg die uit de wind ligt; er valt weinig neerslag

40
Q

De kant van een gebergte met veel neerslag.

40
Q

Zone in de gematigde luchtstreek waar loofbomen, zoals eiken en beuken, groeien.

A

Loofboomgordel

41
Q

Temperatuurzone op aarde: tropen, gematigde zone en poolstreken.

A

Luchtstreek

42
Q

Klimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters. Heet ook Middellandse Zeeklimaat.

A

Mediterraan Klimaat

43
Q

Zeer lokaal klimaat dat verschilt van het omringende klimaat.

A

Microklimaat

44
Q

Klimaat met hete, droge zomers en vochtige , zachte winters. Heet ook mediterraan klimaat.

A

Middellandse Zeeklimaat