Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Aan het goede adres zijn

A

Op de juiste plek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een gat in je hand hebben

A

Je geeft veel geld uit aan dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rood staan

A

Je leent geen van de bank,je staat minus op je rekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten

A

Iemand wil het beste hebben maar geen/weinig geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Krap bij kas zitten

A

Weinig geld hebben op het moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het is een klap in mijn gezicht

A

Wanneer iets slecht gebeurt dat je niet verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly