Hoofdstuk 1 Flashcards
1
Q
Er gloeiend bij zijn
A
Betrapt worden (get caught)
2
Q
Ieder dubbeltje omdraaien
A
Weinig geld
3
Q
Dat is verleden tijd
A
We praten er niet meer over( that belongs to the past)
4
Q
Geen sprake van
A
Dat gebeurt absoluut niet (noway)
5
Q
Hoe kom je daar nou bij?
A
Het is een gek idee(what makes you think that?)
6
Q
Iets(niet)voor mogelijk houden
A
Er is een goede kans of niet
7
Q
Iets uit je hoofd zetten
A
Dat gaat niet/nooit gebeuren
8
Q
Ik moet er niet aan denken
A
Dat wil ik niet / dat moet niet gebeuren