Hoofdstuk 5 - Sociale beïnvloeding Flashcards

1
Q

Wat is sociale beïnvloeding?

A

De uitoefening van sociale macht door een persoon of een groep om de attitudes of het gedrag van anderen te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het kameleoneffect?

A

Volwassenen imiteren automatisch gedrag uit hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de verklaring voor het kameleoneffect?

A

Imitatie heeft een sociaal ondersteunende functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is conformiteit?

A

De neiging om percepties, opinies en gedrag te veranderen, zodat ze overeenstemmen met de geldende normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een norm?

A

De overtuigingen die het gedrag richting geven, gebaseerd op wat de groep als typische of wenselijke gedragingen beschouwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken voor conformisme?

A
  • Wijdverspreid
  • Nodig om vreedzaam samen te leven
  • Besmettelijk (verspreid zich vlug)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de negatieve gevolgen voor conformiteit

A
  • Schadelijk + levensbedreigend (roken)
  • Agressief gedrag
  • Excessief lijngedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat onderzocht Muzafer Sherif?

A

Het ontstaan en ontwikkeling van de normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bespreek het experiment van Sherif

A
  • Deelnemers komen in een ruimte met een onbeweegelijk lichtpunt (indruk dat het op en neer gaat)
  • De deelnemers moeten een inschatting maken van de uitwijkafstand
  • Vervolgens wordt het experiment per 3 uitgevoerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat waren de resultaten van het experiment van Sherif?

A
  • Na de eerste groepssessie: individuele oordelen liggen dichter bij elkaar maar toch variatie
  • na de tweede: individuele oordelen convergeerden met elkaar
  • na de derde: vorming gemeenschappelijk oordeel; een eigen unieke norm waar alle groepsleden zich aan conformeerden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke naam kreeg het effect van Sherif?

A

Het autokinetisch effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat onderzocht Solomon Asch?

A

De impact van de groep op het individu, in een situatie waar de groep foute keuzes maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek het experiment van Asch

A
  • Deelnemers moesten een taak uitvoeren met 5 handlangers
  • De deelnemers moesten antwoorden in volgorde van zitplaats
  • eerst verloopt alles goed, daarna komen de foute antwoorden van de handlangers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat waren de resultaten van het experiment van Asch?

A
  • 1/2 volgde de foutieve antwoorden
  • 25% ging met geen enkel foutief antwoord akkoord
  • 37% sluit zich aan bij de antwoorden van de groep
  • de rest conformeerde af en toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is informationele beïnvloeding

A

Leidt tot conformiteit omdat we behoefte hebben om correcte oordelen en opinies te vormen (SHERIF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is normatieve beïnvloeding?

A

Leidt tot conformiteit omdat we behoefte hebben om aanvaard te worden en sympathiek over te komen (ASCH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is private conformiteit?

A

De aanpassing van het gedrag + de aanpassing van eigen opvattingen door invloed van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is publieke conformiteit?

A

De oppervlakkige gedragsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de wet van afnemende meeropbrengsten?

A

Hoe groter de groep, hoe minder opvallend het bijgevoegde lid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is volgens Asch de ideale groepsgrootte?

A

3 à 4 handlangers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat was de verklaring van Wilder rond groepsgrootte?

A

Meerdere kleine groepen hebben meer invloed dan 1 grote groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurt er als er nog iemand iets anders zegt in een groep?

A

De conformiteit daalt met 80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bespreek het experiment van Allen & Levine

A

In een experiment waren 4 handlangers aanwezig (3 gingen akkoord met het foute antwoord)
Er treedt minder conformiteit op wanneer er 1 medestander een andere opinie heeft

24
Q

Welke voorwaarde is er om de grootte van de groep te laten bepalen?

A

De norm moet duidelijk bekend zijn!

25
Q

Wat stelde Cialdini et al. omtrent de norm?

A

De norm heeft enkel effect indien ze bewust gemaakt worden

26
Q

Bespreek het experiment van Cialdini et al.

A

Handlangers delen folders uit in een pretpark; bezoekers in een rommelige omgeving zijn meer geneigd om de folder op de grond te gooien

Analoog voor parkeergarage

27
Q

Wat zijn de effecten van geslacht op conformiteit?

A

Vrouwen conformeerden zich aan de meerderheid bij stereotiep mannelijke onderwerpen
Mannen conformeerden zich aan de meerderheid bij stereotiep vrouwelijke onderwerpen?

28
Q

Wat zijn de invloeden van cultuur op conformiteit?

A

In collectivistische culturen zijn mensen meer geneigd om te conformeren

29
Q

Wat is de invloed van sociale druk op conformiteit?

A

In publieke situaties conformeren vrouwen meer dan mannen

30
Q

Wat zijn de factoren die de culturele oriëntatie bepalen?

A
  • complexiteit
  • welvaart
  • heterogeniteit
31
Q

Wie is Serge Moscovici?

A

1 van de grondleggers van de Europese sociale psychologie

32
Q

Wat deed Moscovici?

A
  • Keerde de procedure van Asch om
  • Groepen van 6 personen + 2 handlangers die verkeerde oordeel gaven
  • Handlangers rapporteerden de verkeerde kleuren
33
Q

Wat waren de resultaten van Moscovici?

A

Minderheid heeft een invloed op de antwoorden + later individueel uitgevoerde taak

34
Q

Duidt: Minderheden ontlenen hun invloed aan hun stijl

A
  • krachtig, volhardend, standvastig

- flexibel, open, evenwichtig

35
Q

Minderheden overtuigen meerderheden indien:

A
  • Hun standpunt opgemerkt wordt
  • Ze consistent zijn en hun opvatting wordt toegeschreven aan persoonlijke overtuiging
  • ze zelfvertrouwen uitstralen en toegewijd zijn
36
Q

Wat is het eigenzinnigheidskrediet?

A

Eerst conformeren aan de meerderheid; daarna pas een afwijkend standpunt innemen

37
Q

Wat is de differentiële procestheorie?

A

boodschappen van minderheden en meerderheden worden op verschillende wijze verwerkt

38
Q

Wat is de sociale impacttheorie (Latané)?

A

De sociale invloed van doelpersonen is afhankelijk van 3 factoren:

  1. Sterkte
  2. Nabijheid
  3. Aantal
39
Q

Wat is instemmen?

A

De gedragsverandering die het gevolg is van een direct verzoek

40
Q

Welke principes verhogen de kans op instemmen?

A
  1. Redenen geven
  2. Stel je eens voor
  3. De wederkerigheidsnorm
41
Q

Welke tweestaps instemmingstechnieken bestaan er?

A
  1. Voet tussen de deur
  2. Zodra de bal aan het rollen is
  3. Deur tegen de neus
  4. Het is nog niet klaar
42
Q

Bespreek: Langer et al. - Redenen geven

A

Ik ben gehaast werkt effectiever dan gewoon vragen of je even voor mag

43
Q

Welk type verzoek heeft het meeste effect?

A

Een atypisch verzoek heeft meer effect dan een typisch verzoek

44
Q

Bespreek - Gregory, Cialdini, Carpenter - Stel je eens voor

A
  • tvgebruikers zonder kabelaansluiting
  • 1/2: vragen zich voor te stellen dat ze dezelfde kenmerken zouden ervaren
  • 1/2: verteld over de mogelijkheden van kabelaansluiting
  • Daarna vragenlijst invullen
  • conditie ‘stel je voor’ –> positievere houding
  • enkele maanden later: ‘stel je voor’: 47% koopt kabeltelevisie
45
Q

Wat is de wederkerigheidsnorm?

A

De norm die voorschrijft dat je iets voor iemand terugdoet wanneer hij of zijn iets voor jou gedaan heeft, of dat je iemand behandelt zoals hij/zij behandeld heeft

46
Q

Wat is de negatieve wederkerigheidsnorm?

A
  • Iemand vind je niet sympathiek, jij vindt hem/haar ook niet sympathiek
47
Q

Wat is de positieve wederkerigheidsnorm?

A

Iemand doet iets voor jou, jij doet iets voor hun

48
Q

Definieer het “voet tussen de deur” principe

A

Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij een beïnvloeder het echte verzoek laat vooraf gaan door een vraag om in te stemmen met een veel beperkter verzoek

49
Q

Definieer het “ als de bal aan het rollen is” principe

A

Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij de beïnvloeder een overeenkomst sluit over een verzoek maar naderhand de omvang van het verzoek opdrijft door verborgen kosten te onthullen

50
Q

Definieer het “deur tegen de neus” principe

A

Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij de beïnvloeder het echte verzoek laat voorafgaan door een heel groot verzoek dat afgewezen wordt

51
Q

Hoe verklaren we de effectiviteit van het “deur tegen de neus” principe

A
  • Perceptueel contrast
  • Wederkerige concessies
  • Schudgevoelens wegwerken door in te stemmen
52
Q

Definieer het “het is nog niet klaar” principe

A

Een tweestappen inwilligingstechniek waarbij de beïnvloeder begint met een overdreven verzoek waarvan hij de schijnbare omvang vermindert door een korting of bonus aan te bieden

53
Q

Wat is assertiviteit?

A

Zich niet inschikkelijk tonen door weigeren in te gaan op direct gerichte verzoeken

54
Q

Wat is gehoorzaamheid?

A

Een gedragsverandering al gevolg van en bevel van een autoriteit

55
Q

Wat zijn de invloeden op gehoorzaamheid?

A
  • Plaats (kantoorgebouw –> daling)
  • Persoon (normaal persoon –> daling)
  • Proefleider in aparte kamer (daling)
  • Slachtoffer + deelnemer in zelfde kamer (daling)
  • Deelnemer raakt slachtoffer aan (daling)
  • Twee contesterende handlangers (daling)
56
Q

Welke factor heeft GEEN invloed op de gehoorzaamheid?

A

Het geslacht

57
Q

Bespreek de procedure van het Milgram experiment

A

De proefpersoon heeft het gevoel niet volledig verantwoordelijk te zijn voor wat er gebeurt met het slachtoffer