Hoofdstuk 3 - Het sociale zelf Flashcards

1
Q

Bespreek de spiegeltest (Gallup)

A

Wij zien onszelf in de spiegel, honden en katten beseffen dit niet. Naast de mens zien ook mensapen, dolfijnen, olifanten en eksters zichzelf in de spiegel.
Wanneer de dieren sliepen werd er een geurloze verf aangebracht. Ze zagen in de spiegel dat er iets niet klopte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de grote MAAR in de spiegeltest?

A

Chimpansees die nog nooit andere chimpansees hebben gezien, herkennen zichzelf niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek de spiegelproef van Lewis & Brooks

A

Kinderen herkennen zichzelf pas tussen 18 en 24 maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek het Looking Glass Self (Cooley)

A

Mensen zien zichzelf door de ogen van anderen. De reflecties vormen het ruwe empirische materiaal waaruit het zelf wordt opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Andersen & Chen: ‘het zelf is rationeel’

A

Zelfbeeld komt tot stand door vroegere en huidige relaties met betekenisvolle anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het zelfconcept

A

Een interne representatie van wie je denkt te zijn en bevat aspecten die refereren aan seksrollen, etnische identitiet, persoonlijkheid, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het zelfreferentie-effect?

A

Informatie gerelateerd aan het zelf wordt beter verwerkt en onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek het experiment van Rogers, Kuiper & Kirker

A

Deelnemers moesten woorden beoordelen op basis van het lettertype, de betekenis en of het woord het zelf beschrijft of niet.
Daarna was het de bedoeling dat ze (onverwacht) zoveel mogelijk woorden moesten opschrijven. Deelnemers herinnerden zich meer van de woorden die betrekking hadden op het zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is zelfregulatie

A

De intentionele poging om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren en eventueel veranderen aan de hand van interne standaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de zelfdiscrepantietheorie (Higgins)

A

ER is bij iedereen een discrepantie tussen het werkelijke zelf (actuele zelf) en wie we zouden willen zijn (ideale zelf) of moeten zijn (ought self)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de zelfbewustzijnstheorie

A

Aandacht gericht op het zelf at leidt tot een verhoogde opvallendheid van interne standaarden, waardoor we gemotiveerd zijn om het gedrag aan deze standaarden aan te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek de proef van Baumeister en Muraven i.v.m. de beperking van zelfregulatie

A

Deelnemers kijken naar fragmenten met zieke en stervende dieren. Ze krijgen de opdracht om hun emoties te onderdrukken, te versterken of ze kregen geen instructies. De zelfcontrole werd gemeten door hoelang de deelnemer een handgreep indrukte.
Deelnemers konden dit veel minder lang wanneer ze hun emoties moesten onderdrukken (door cognitieve vermoeidheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek introspectie

A

Het observeren en onderzoeken van interne processen, zoals denkbeelden, emoties en motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bespreek de zelfperceptietheorie

A

we kunnen gedachten en gevoelens afleiden uit de observatie van het eigen gedrag en de situatie waarin het gedrag plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de gelaatsfeedbackhypothese

A

Veranderingen in de gelaatsuitdrukking kunnen de aanleiding zijn tot corresponderende veranderingen in emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het overrechtvaardigheidseffect

A

De vermindering van de intrinsieke motivatie voor activiteiten die worden geassocieerd met een beloning of extrinsieke motivatie

17
Q

Bespreek het experiment van Lepper (kinderen die kleuren)

A

Aan alle kleuters wordt gevraagd om te kleuren. Sommigen krijgen een verwachte beloning, anderen een onverwachte en de controlegroep krijgt geen beloning. Een week later zien we dat de kleuters die een beloning verwachten minder zullen kleuren omdat zij geen intrinsieke motivatie meer hebben

18
Q

Bespreek de sociale vergelijkingstheorie van Festinger

A

Deze theorie stelt dat mensen hun eigen capaciteiten en opinies evalueren door ze met die van anderen te vergelijken

19
Q

Met wie vergelijken we ons?

A

Met personen die op ons gelijken

20
Q

Bespreek de tweefactoren-emotietheorie

A

De ervaring van emoties is gebaseerd om 2 factoren: fysiologische opwinding + cognitieve interpretatie van die opwinding

21
Q

Wat is zelfwaardering

A

De affectieve component van het zelf, bestaande uit eenalgemene evaluatie van het zelf en een algemene inschatting van iemands waarde. Hoe voelen we ons over onszelf?

22
Q

Bespreek impliciet egotisme

A

Dit is een onbewuste vorm van zelfverheerlijking. Bv. het naamlettereffect

23
Q

Wat is zelfhandicappering

A

Gedrag bedoeld om de eigen prestaties te ondermijnen zodat we een excuus hebben voor de te verwachten mislukking

24
Q

Wat is birging?

A

Verhoogde zelfwaardering door associatie met succesvolle personen

25
Q

Wat is CORF (cut off reflected failure)?

A

Verlaagde zelfwaardeering door associatie met mislukkingen

Voorbeeld: wanneer het favoriete team verliest gaat men zelf aan zijn bekwaamheid twijfelen

26
Q

Wat is neerwaarste sociale vergelijking

A

Defensieve neiging om zichzelf te vergelijken met anderen die het minder goed doen

27
Q

Wat is zelfpresentatie

A

Het proces waarbij we vorm proberen te geven aan de impressies die anderen over ons vormen

28
Q

Wat is het schijnwerpereffect?

A

De overtuiging dat de publieke schijnwerpers meer op ons gericht zijn dan in de realiteit

29
Q

Wat is strategische zelfpresentatie

A

De inspanning om de indrukken van anderen in een bepaalde richting te sturen met het oog op het verwerven van invloed, macht, sympathie of goedkeuring