Hoofdstuk 5 Flashcards
1
Q
het kledingstuk
A
le vétement
2
Q
het T-shirt
A
le T-shirt
3
Q
de broek
A
le pantalon
4
Q
de tas
A
le sac
5
Q
de zonnebril
A
les lunettes de soleil
6
Q
de winkel
A
le magasin
7
Q
de hoofdstad
A
la capitale
8
Q
het haar
A
les cheveux
9
Q
gemiddeld van lengte
A
de taille moyenne
10
Q
gris(e)
A
Grijs
11
Q
grijs
A
gris(e)
12
Q
of
A
ou
13
Q
dragen
A
porter
14
Q
kopen
A
acheter
15
Q
dol zijn op
A
adorer
16
Q
een hekel hebben aan
A
détester
17
Q
vinden
A
trouver
18
Q
spelen
A
jouer
19
Q
binnengaan
A
entrer
20
Q
ontdekken
A
découvrir
21
Q
uitstappen, naar beneden gaan
A
descendre
22
Q
gratis
A
gratuit(e)
23
Q
de achtbaan
A
les montagnes russes
24
Q
de snelheid
A
la vitesse
25
geweldig
génial(e)
26
bezoeken
visiter
27
bijna
presque
28
vanaf
à partir de
29
het water
l'eau
30
blond
blond(e)
31
roodharig/rossig
roux/rousse
32
kort
court(e)
33
oud
vieux / vieilie
34
slank
mince
35
dik
gros / grosse
36
lang
long / longue
37
de jurk
la robe
38
de riem
la ceinture
39
de schoenen
les chaussures
40
de helm
le casque
41
de ogen
les yeux
42
Wie is Jeremy Menez
C'est qui, Jeremy Menez
43
Het is een voetballer
C'est un footballeur
44
Is hij groot?
il est grand?
45
Nee, hij is gemiddeld van lengte.
Non, ik est de tailie moyenne.
46
PSG, wat is dat?
Le PSG, qu'est-ce que c'est?
47
Het is een voetbalclub.
C'est un club de foot.
48
de gids
le guide
49
de openingstijden
les heures d'ouverture
50
gesloten
fermé(e)
51
de korting
la réduction
52
duur
cher / chére
53
de haven
le port
54
de collectie
la collection
55
de mode
la mode
56
de boetiek
la boutique
57
de kwaliteit
la qualité
58
knap
joli(e)
59
nieuw
nouveau / nouvelle
60
niet slecht
pas mal
61
winkelen ( eten )
faire les magasins
62
winkelen
faire du shopping
63
de man
l'homme
64
de vrouw
la femme
65
het cadeau
le cadeau
66
de zomer
l'été (m)
67
stilte
silence
68
Heeft hij groene ogen?
Il a les yeux verts?
69
Nee, hij heeft blauwe ogen.
Non, il a les yeux blues.
70
Draagt hij een bril?
Il porte des lunettes.
71
Vind je dat hij mooi is?
Tu trouves qu'il est beau?
72
Ja, ik vind dat hij heel mooi is.
Oui, je trouve qu'il est trés beau.
73
Wat is je lievelingswinkel?
Quei est ton magasin préféré?
74
Dat is Zara.
C'est Zara.
75
Wat ga je kopen?
Qu'est-ce que tu vas acheter?
76
Ik ga een rok kopen.
Je vais acheter une jupe.
77
de jongeren
les jeunes (m)
78
de spijkerbroek
le jean
79
de gympen
les baskets (v)
80
de schoenen
les chaussures (v)
81
de pet
la casquette
82
de stijl
le style
83
de kwaliteit
la qaulité
84
het winkelcentrum
le centre commercial
85
de vraag
la question
86
het budget
le budget
87
de trui
le pull
88
de rok
la jupe
89
het overhemd
la chemise
90
de jurk
la robe
91
het vest
la veste
92
per maand
par mois
93
tijdens
pendant
94
verschillend
différent(e)
95
ongeveer
environ
96
uitgeven
dépenser
