Hoofdstuk 3 Flashcards
l’anniversaire
de verjaardag
Le frère
de broer
la sœur
de zus
le père
de vader
la mère
de moeder
le garçon
de jongen
la fille
het meisje
le copain
de vriend
la copine
de vriendin
l’âge (m)
de leeftijd
inviter
Uitnodigen
venir
Komen
combien
hoeveel
il s’appelle
hij heet
elle veut
zij wil
nouveau / nouvelle
nieuw
quand
wanneer
seulement
alleen maar
Tu as un frère?
Heb jij een broer?
Ja, ik heb een broer
Oui, j’ai un frère
Hoe heet hij?
Il s’appelle comment?
Hij heet Valentijn
Il s’appelle Valentin
Hoe oud is hij?
Il a quel age?
Hij is elf jaar
Il a onze ans
Wat is dat?
Qu’est-ce que c’est?
La famille
De familie
Le grand-père
De grootvader
Le grand-mère
De grootmoeder
L’oncle
De oom
La tante
De tante
La campagne
Het platteland
La ville
De stad
Le chien
De hond
La voiture
De auto
Le jardin
De tuin
L’entree
De ingang
Le salle de bains
De badkamer
La cuisine
De keuken
Les toilettes
Het toilet
Le salon
De woonkamer
L’ordinateur
De computer
La table
De tafel