Hoofdstuk 5 Flashcards
Stereoscopische dieptewaarneming
Het verschil tussen zicht in linker en rechteroog combineren opvullen en goed maken.
Astigmatisme
Een vervaging van zicht op lijnen (horizontaal, verticaal of diagonaal) komt voornamelijk bij babys, peuters en kleuters voor.
Stabismus
Lui oog
Visuele agnosie
Het onvermogen om objecten te herkennen
Prosopagnosie
Onvermogen om gezichten te herkennen.
Bewegingsblindheid
Objecten kunnen zien maar niet zien of ze bewegen, welke richting, hoe snel
Saccades
Je ziet je eigen ogen niet bewegen
Blindsight
Het vermogen om op beperkte manieren te reageren op visuele informatie zonder deze bewust waar te nemen
Parvocellulaire neuronen
Kleine cellen en receptorvelden bevinden zich meestel in of nabij de fovea
De magnocellulaire neuronen
Grotere cellichamen en receptieve velden, zijn gelijkmatig verdeeld over netvlies
De koniocelullaire neuoren
Hebben kleine cellichamen, vergelijkbaar met parvocelullaire neuronen maar deze komen overal in het netvlies voor.
Receptief veld
Een gebied in de visuele ruimte dat het opwekt of remt
Laterale remming
vermindering van activiteit in een neuron door activiteit nabijgelegen neuronen
Optisch chiasma
Hier kruisen de zenuwbanen
Ipsilateral
Blijft aan dezelfde kant