Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

4 delen van DNA

A

Adenine, guanine, cytosine, thymine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

RNA

A

Kopie van DNA, enkelstreng, inplaats van thymine heeft het uracil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fenylketonurie

A

PKU uphoping van fentylalanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Proliferatie

A

Productie van nieuwe cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Apoptose

A

Zelfdoding van neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neurotrofine

A

Chemische stof die overleving en activiteit van neuronen bevordert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Far transfer

A

Idee dat als je een ding leert je ook slimmer wordt op een ander gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Focal hand dystonia

A

Aandoening waarbij de ene vinger bewegen niet lukt zonder de andere ook te bewegen of je kan het verschil in vingers niet aanvoelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beroerte

A

Gebrek aan bloedtoevoer naar de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ischemie

A

Vorm van beroerte, obstructie in slagader, neuronen verliezen veel zuurstof en glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oedeem

A

Ophoping van vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Weefselplasminogeenactivator

A

Behandeling tegen ischemie breekt bloedstolsels af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Diaschisis

A

Verminderde activiteit van overlevende neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Overgevoeligheid voor denervatie

A

Helpt bij compenseren van verminderde input kan resulteren in pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly