hoofdstuk 5 Flashcards
Sensatie
De detectie van fysieke prikkels en de overdracht van deze informatie naar de hersenen.
Perceptie
De verwerking. organisatie en interpretatie van zintuiglijke signalen in de hersenen.
Bottom-up verwerking
Waarneming op basis van de fysieke kenmerken van de stimulus.
Top-down verwerking
De interpretatie van sensorinformatie op basis van kennis, verwachtingen en eerdere ervaringen.
Transductie
Het proces waarbij zintuiglijke prikkels worden omgezet in neurale signalen die de hersenen kunnen interpreteren.
Absolute drempel
De minimale intensiteit van de stimulatie die nodig is om de helft van de tijd een sensatie waar te nemen
Verschillendrempel
De minimale hoeveelheid verandering die nodig is om een verschil tussen twee stimuli te detecteren.
Signaaldetectietheorie (SDT)
Een theorie over perceptie gebaseerd op het idee dat de detectie van een stimulus een oordeel vereist, het is geen alles-of-niets proces.
Sensorische aanpassing
Een afname van de gevoeligheid voor een constant niveau van stimulatie.
Objectconstantie
Objecten correct waarnemen als constant in hun vorm, grootte, kleur en lichtheid, ondanks ruwe zintuiglijke gegevens die de waarneming kunnen misleiden.
Binoculaire diepte-informatie
Diepte-informatie die voortkomt uit het feit dat mensen twee ogen hebben.
Monoculaire diepte-informatie
Informatie over dieptewaarneming die alleen voor elk oog beschikbaar is.
Binoculaire dispariteit
Een diepte cue; door de afstand tussen twee ogen ontvangt elk oog een iets ander netvliesbeeld.
Convergentie
Een aanwijzing voor binoculaire dieptewaarneming; wanneer iemand naar een nabijgelegen voorwerp kijkt, draaien de oogspieren de ogen naar binnen.
Bewegingsparallax
Een monoculaire dieptewaarneming bij beweging ten opzichte van voorwerpen, waarbij de voorwerpen die dichterbij zijn sneller lijken te bewegen dan de voorwerpen die verder weg zijn.