Hoofdstuk 4 tm 7 Flashcards

1
Q

Hoe bereken je winst?

A

Omzet-kosten= Winst (of verlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt gemengde kosten in?

A

Variabele kosten en constante kosten samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kosten?

A

Kosten zijn de voorzienbare en onvermijdbaar opgeofferde productiefactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn productiefactoren?

A

Al deze dingen die je nodig hebt om een product te kunnen maken zijn de productiefactoren. Er zijn vier productiefactoren: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten kosten zijn er

A

Constante kosten - onafhankelijk van de afzet of productie
Variabele kosten - reageren op veranderingen van de afzet of de productie

Directe kosten - zijn rechtstreeks toe te wijzen aan een bepaald product
Indirecte kosten - zijn niet-rechtstreeks toe te wijzen aan een bepaald product

Differentiële kosten – extra totale kosten gemaakt voor extra productie
Opportunity costs – de gemiste winst als je productiefactoren voor iets anders inzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een categorale indeling?

A

Bij een categorale indeling zijn de kosten ingedeeld naar de productiefactoren die de kosten veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke kostensoorten zijn er?

A
kosten van grond
kosten van grondstoffen en hulpstoffen
kosten van arbeid
kosten van duurzame productiemiddelen
kosten van diensten van derden
kosten met betrekking tot belastingen
kosten van vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt proportioneel, degressief en progressief variabele kosten in?

A

Wanneer de variabele (verpakkings)kosten per eenheid gelijk blijven spreken we van propotioneel variabele kosten

Wanneer de totale variabele (grondstof) kosten stijgen als de productieomvang groter wordt, maar de variabele kosten per eenheid dalen spreken we van degressief variabele kosten

Wanneer de variabele (arbeids) kosten per eenheid nemen toe als de productie stijgt praten we van progressief variabele kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Productiecapaciteit=

A

Met deze capaciteit moet de onderneming de productie kunnen voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rationele capaciteit=

A

De benodigde productiecapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bezettingsgraad=

A

de mate waarin de maximale capaciteit wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de formule van de bezettingsgraad?

A

De bezettingsgraad is het aantal bezette eenheden gedeeld door het aantal beschikbare eenheden x 100. Vaak berekend op jaarbasis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe bereken je de constante kostentarief?

A

De constante kostentarief is gelijk aan de constante kosten per stuk bij de normale productie dus Constante kosten : Normale productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kostprijs=

A

De basis voor de verkoopprijs

Kostprijs = Constante kosten delen door normale productie + Variabele kosten delen door verwachte werkelijke productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke kostencategorieën zijn er?

A

Grond, Grond en hulpstoffen, arbeid, duurzame productiemiddelen, diensten van derden, belastingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen grondstoffen en hulpstoffen?

A

Grondstoffen zijn terug te vinden in het product en hulpstoffen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt brutoverbruik en nettoverbruik in?

A

De betreffende opbrengsten trekken we af van het brutoverbruik van grondstoffen. Op deze manier komt alleen het nettoverbruik in de kostprijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vaste verrekenprijs=

A

De geschatte gemiddelde inkoopprijs voor het komende jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de formules voor economische en technische voorraad en wat houdt het in?

A

De producten die werkelijk op voorraad liggen is de technische voorraad. Dat is de voorraad die je werkelijk kunt voelen.
Technische voorraad begin + dit jaar ontvangen goederen - dit jaar afgeleverde goederen = Technische voorraad eind

De producten waar de onderneming eigenaar van is vormen de economische voorraad. Deze voorraad neemt toe als we inkopen en neemt af als we goederen verkopen
Economische voorraad begin + Door ons gekochte goederen - Door ons verkochte goederen= Economische voorraad eind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verband tussen de technische en de economische voorraad?

A

Technische voorraad + gekochte nog niet ontvangen goederen - verkochte nog niet afgeleverde goederen = Economische voorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn primaire en secundaire voorwaarden?

A

Primaire voorwaarden zijn loon, vakantie toeslag etc

Secundaire voorwaarden zijn Verplichting tot werken in de avond, vakantiedagen

22
Q

Welke drie basisstelsels zijn er?

A

Stukloonstelsel: Het aantalprestaties bepaalt het totale loon

tijdloonstelsel: Het aantal gewerkte uren bepalend is
premieloonstelsel: Combinatie

23
Q

Winstdelingstelsels=

A

Hebben als doel de werknemers te laten delen in de winst als een bepaalde doelstelling van de onderneming is bereikt

24
Q

Aandelenopties=

A

Geef je aan werknemers het recht binnen een vastgestelde termijn de bedrijfsaandelen te kopen tegen een vaste prijs

25
Q

Wat is BTW?

A

BTW – Belasting Toegevoegde Waarde

Consumentenbelasting
Ondernemingen zijn belast met de administratie
Geen kosten of opbrengsten

26
Q

Wat houdt belasting over de winst in?

A

Niet rechtspersoon -inkomstenbelasting

Rechtspersoon -vennootschapsbelasting

Geen kosten

27
Q

Wat zijn belastingen?

A

Belastingen als kosten, zoals invoerrechten en motorrijtuigenbelasting

28
Q

Wat is de formule voor nettoverbruik?

A

Brutoverbruik - Afval= Nettoverbruik

29
Q

Wat is afval?

A

Afval is noordzakelijk grondstoffenverlies

30
Q

Wat is de formule voor goedgekeurde producten?

A

Ongekeurde producten- afgekeurde producten

31
Q

Wat bevat een standaardkostprijs van een goedgekeurd product?

A

Alle kosten en opbrengsten

32
Q

Wat maakt het werken met percentages gemakkelijk?

A

Rekenen met 100 producten

33
Q

Wat vormen samen de arbeidskosten?

A

De werkgeversdeel in de sociale premies vormen samen met het brutoloon de arbeidskosten

34
Q

Leegloopuren=

A

Niet productieve uren

35
Q

Werkplaatstarief=

A

Bij een werkplaatstarief moet je ook de overige kosten van de werkplaats in het uurtarief opnemen

36
Q

Hoe bereken je de uurloon?

A

Verdiende bedrag per jaar: 52 weken x uren per week

37
Q

Installatiekosten=

A

Naast de aanschafprijs van het duurzame productiemiddel behoren ook installatiekosten tot het investeringsbedrag

38
Q

Restwaarde=

A

Restwaarde = verkoopprijs bij afstoten dpm - sloopkosten

39
Q

Aanschafwaarde=

A

Aanschafprijs + Installatiekosten

40
Q

Af te schrijven bedrag=

A

Aanschafwaarde – Restwaarde

41
Q

Wat houdt economische gebruiksduur in?

A

De economische gebruiksduur is het aantal jaren dat een productiemiddel waarde oplevert

42
Q

Wat houdt afschijving in?

A

Bij de aanschaf van een duurzaam productiemiddel koopt een bedrijf een voorraad prestaties. Hiervoor is de aanschafprijs betaald. Ieder jaar gebruikt de onderneming een deel van deze prestaties. Daardoor vermindert de waarde van het productiemiddel. Deze waardevermindering is de afschijving

43
Q

Wat is belangrijk bij het economische gebruiksduur?

A

Gedurende de economische gebruiksduur moet de onderneming het verschil tussen de aanschafprijs en de restwaarde in de kostprijs van de producten verrekenen. Elk jaar daalt dan de boekwaarde van het productiemiddel met het afschijvingsbedrag

44
Q

Wat zijn complementaire en interestkosten?

A

Complementaire kosten
Kosten van bedienend personeel, energiekosten, onderhoud en reparatie.
De complementaire kosten nemen elk jaar toe.
Als de complementaire kosten meer stijgen dan de afschrijvingskosten dalen is de economische gebruiksduur bereikt.

Interestkosten
Een onderneming berekent interestkosten in verband met geïnvesteerd vermogen.
Berekende interest is anders dan de betaalde interest.
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen is
(aanschafwaarde plus de restwaarde) / 2 = (A + R) / 2

45
Q

Welke afschrijvingsmethoden zijn er?

A

afschrijven met een jaarlijks vast bedrag = lineair

afschrijven met een gelijkmatig dalend bedrag

afschrijven met een gelijkmatig dalend percentage

afschrijven op basis van de ‘sum of the year digits’

afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde

46
Q

Hoe bereken je afschrijving per jaar?

A

Het af te schijven bedrag delen door economische gebruiksduur

Afschrijvingspercentage is afschrijving per jaar delen door het af te schijven bedrag

47
Q

Hoe kom je aan het af te schijven bedrag?

A

Investeringsbedrag (aanschafprijs + installatiekosten) - Restwaarde (Verwachte waarde product aan het einde van gebruiksduur - verwijdering kosten)

48
Q

Wat houdt lineair afschrijven in?

A

Als een onderneming ervoor kiest om elk jaar een zelfde bedrag af te schrijven

49
Q

Hoe berekenen we de afschrijving met gelijkmatige dalende bedragen?

A

Eerst de af te schijven bedrag uitrekenen daarna eerste jaar als D instellen om vervolgens te berekenen hoeveel D- er per jaar moet worden afgeschreven met het vast bedrag

50
Q

Hoe bereken je de afschrijving dalend percentage?

A

Zelfde als bij afschrijving met gelijkmatige dalende bedrag alleen nu met percentage door het af te schijven bedrag te delen door de aanschafprijs

51
Q

Wat houdt annuïteit of lineaire hypotheek in

A

Annuïteitenhypotheek: hypotheekschuld daalt langzaam. Bij een annuïteitenhypotheek betaal je elke maand hetzelfde bruto bedrag. In het begin van de looptijd bestaat dit bedrag vooral uit rente, aan het einde van de looptijd vooral uit aflossing.

Bij lineaire hypotheek : Je hypotheekschuld neemt elke maand af. Hierdoor neemt de hypotheekrente die je moet betalen gedurende de looptijd ook af. De rente betaal je namelijk over de resterende schuld. Omdat de hypotheek steeds kleiner wordt, hoef je dus ook steeds minder rente te betalen.

52
Q

Welke capaciteiten zijn er en wat houdt het in?

A

Aanwezige capaciteit= Capaciteit die aanwezig is

Rationele capaciteit= De capaciteit die de onderneming moet aanschaffen

Rationele overcapaciteit= Het verschil tussen de rationele capaciteit en de normale bezetting (seizoen gebonden, reserve, technisch ondeelbaar)

Irrationele overcapaciteit= Capaciteit die je niet kan gebruiken

Normale bezetting= Wat je altijd nodig zal hebben