Hoofdstuk 4: De klassenstrijd in de 19de eeuw Flashcards

1
Q

Wat was de inhoud van Rerum Novarum?

A
  • kritiek op marxisme
  • kritiek op het kapitalisme
  • de oplossing
    -> zie fragment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is paternalisme?

A

de ondernemer moet een goede vader zijn voor zijn arbeiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het uitgangspunt van de leer van het marxisme?

A

De mens wordt volledig bepaald door zijn sociaal milieu, en het sociaal milieu wordt volledig bepaalt door het arbeidsproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor pleitten de katholieken begin 19de eeuw?

A

voor liefdadigheid en paternalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zal er in de toekomst gebeuren volgens de leer van het marxisme?

A
  • wereldrevolutie -> dictatuur van het proletariaat
  • kapitalisme wordt vervangen door collectivisme -> klassenloze maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het gevolg van de aanvankelijk negatieve houding van de Kerk tegenover de arbeidersbeweging (men beschouwde het als een ‘ongewettigd’ emancipatiestreven)?

A

een deel van de arbeiders keren zich af van de Kerk in de 19de eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarvoor pleitten de katholieken nadat een deel van de arbeiders zich heeft afgekeerd?

A

Men pleit voor het corporatisme: nauwe samenwerking tussen werkgevers en werknemers binnen dezelfde beroepssector met als voorbeeld de middeleeuwse gilden
-> geen succes, uitz: Boerenbond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent gemeenschapssocialisme?

A

leven in kleine gemeenschappen waar alles gemeenschappelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de toestand van de arbeiders in de fabrieken?

A
  • zeer lage lonen
  • zeer lange werktijden
  • vrouwen- en kinderarbeid
  • slechte werkomstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurde in 1891?

A

de publicatie van de encycliek Rerum Novarum door paus Leo XIII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de gevolgen van de toestand van de arbeiders in de fabrieken?

A
  • slechte woon- en leefomstandigheden
  • het analfabetisme
  • het alcoholisme
  • hoge criminaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de oplossingen voor het sociale vraagstuk?

A
  • het utopisch socialisme
  • het marxisme
  • het sociaal-katholicisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke beroepen zitten in de middenklasse?

A
  • priesters
  • landbouwers met eigen grond
  • kleine zelfstandigen
  • ambtenaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie zijn de grondleggers van het marxisme?

A
  • Karl Marx
  • Friedrich Engels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat waren de geschriften van het marxisme?

A
  • Das Kapital
  • Het Communistisch Manifest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het utopisch socialisme?

A

Men streeft naar een wereld waar iedereen gelijk is.

17
Q

Wat betekent anarchisme?

A

geen regels of wetten

18
Q

Wat zou er in het verleden gebeurd zijn volgens de leer van het marxisme?

A

Ooit heeft men het privaatbezit van de productiemiddelen ingevoerd
-> 2 klassen: bezittende klasse <-> bezitsloze klasse
-> klassenstrijd

19
Q

Wat is een synoniem voor het marxisme?

A

het wetenschappelijk socialisme

20
Q

Wat zou er in het heden (+/- 1850) gebeuren volgens de leer van het marxisme?

A
  • bezittende klasse wordt altijd maar kleiner en rijker
  • bezitsloze klasse wordt altijd maar groter en armer
21
Q

Wie zijn de vertegenwoordigers van het utopisch socialisme?

A
  • Robert Owen: gemeenschapssocialisme
  • Charles Fourier: landbouwgemeenschappen
  • Pierre Proudhon: anarchisme
22
Q

Wat zijn de kenmerken van de burgerij?

A
  • zeer rijk
  • industrieel
  • denken liberaal
  • aanhangers van het kapitalisme
23
Q

Wat zijn productiemiddelen?

A

alles wat bijdraagt tot het eindproduct

24
Q

Wat is het kapitalisme?

A

een economisch systeem dat gekenmerkt wordt door het privaatbezit van de productiemiddelen, de prijsvorming op de vrije markt en door een vrije distributie van goederen, en dat als doel heeft het verwerven van zo’n groot mogelijke winst voor de ondernemer