Hoofdstuk 4 : biologisch perspectief en psychofarmacologie Flashcards

1
Q

Hoe kan je hersenen bekijken? (2)

A

Macroscopisch

  • CT = hersenscan van heel de hersenen
  • fMRI = magnetische stoten worden door het lijf gestuurd, dan wordt er gekeken waar deze invloed op hebben gehad
  • EEG = men gaat langs de buitenkant kijken naar de activiteit van de hersenen

Microscopisch

  • Neuron = geeft informatie door, bestaat uit axon, dendriet, cellichaam
  • Neurotransmitters (acetylcholine, dopamine, serotonine, norepinfrine)
  • synaps= geven elektrische impulsen door -> doormiddel van chemische signalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is psychofarmacon?

A

= een stof die inwerkt op het psychisch welbevinden door in te grijpen op de werking van zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Farmacokinetiek?

A

= onderzoek naar het effect -> wat doet het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet het lichaam wanneer we psychofarmacon binnenkrijgen? (4)

A
  • absorptie = het opnemen van de stof
  • distributie = het verdelen van de stof in het lichaam
  • metabolisme = hoe veranderd de stof in ons lichaam
  • excretie = hoe gaat de stof naar buiten? Hoe gaat het uit ons lichaam?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Toediening van een stof in ons lichaam? (4)

A

Oraal
- komt binnen via mond -> naar de maagdarmvlies -> lever -> omzetten in eiwitten, plasme -> in bloed -> algemene circulatie -> nieren of darmen

Rectaal
- via de anus

IV injectie
- rechtstreeks in algemene bloedsomloop

Parentale toediening

  • sublinguaal = bruistablet
  • nasaal = via de neus
  • masculaire injectie
  • transdermaal = via de huid
  • inhalatie = via de longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarvan is de opname afhankelijk? (2)

A
  • toedieningswijze

- stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een bloedhersenbarriere?

A

= rond elk bloedvat in de hersenen zit een extra membraan om het hersenvocht te beschermen -> zorgt voor minder snelle uitwisseling van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is klaring?

A

Klaring is het elimineren van een stof uit je lichaam, dit kan langs de lever zo naar de anus of naar de nieren en zo via je urine
0e klaring = continu tempo
1e klaring = halfwaardetijd
-> hoe minder er in je bloed zit, hoe sneller het gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is steady state?

A

= door meer toe te dienen dan er in dezelfde tijdspanne wordt afgebroken, stijgt de concentratie van het medicijn, om uiteindelijk in evenwicht te zijn
gemiddelde = 7à 8 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

= wat doet het geneesmiddel met het lichaam. Geneesmiddelen gaan inwerken op die chemische overdracht van de synaps -> de werking van het geneesmiddel is afhankelijk van hoe het daarop reageert
inwerken op :
- synthese op neurotransmitters
- de stapeling
- de vrijzetting
- de afbraak
- op de receptor : agonisten, antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antipsychotica - wat? (klassieke vs atypische)

A

= voor mensen met een psychose

  • > blokkeren dopamine receptor
  • klassieke antipsychotica = een volledige blokkade
  • atypische = niet meer volledig blokkeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Antipsychotica - neveneffecten? (6)

A
  • sedatie
  • emotionele afvlakking
  • extrapiramidale effecten : pseudoparkinsonisme, tardievedys
  • metabole stoornissen : verhoogde ver- en suikerverhouding, gewichtoename
  • endocrinologisch : borstlekkingen en tekort vitamine D
  • maligne neuroleptisch syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antidepressiva - 3 soorten

A
  • SRRI = zorgt ervoor dat er geen serotonine wordt opgenomen, duurt lang voordat het werkt (4-5 weken)
  • Tricyclische antidepressiva -> minder gebruikt omdat ze hartritmestoornissen kunnen veroorzaken
  • Sintjanskruid -> kan helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Antidepressiva - neveneffecten? (5)

A
  • Gastro-intestinale problemen -> misselijkheid
  • uitdroging slijmvliezen
  • seksuele problemen
  • serotonerg syndoom = soort grieperig gevoel
  • manie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benzodiazepines - wat?

A

= angstremmers, heel veel verslavingen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stimulantie - wat?

A

= gedrgsmodificatie zoals ADHD -> helpen je aandacht te richten !