Hoofdstuk 4 Flashcards
1
Q
Aanvoeren
A
1 Leiden
2 Ergens naartoe brengen
2
Q
Achterhaald
A
Ouderwets
3
Q
Almaar, alsmaar
A
Steeds
4
Q
De bloedcirculatie
A
De rondstroom van het bloed in je lichaam
5
Q
De Calorie
A
Maat van energie
6
Q
Depressie
A
Sombere stemming die lang duurt
7
Q
De drift
A
1 plotselinge woede
2 onbewuste drang
8
Q
Erkennen
A
Toegeven
9
Q
Logica
A
Juiste opeenvolging van oorzaak en gevolg
10
Q
Natuur
A
1 een aangeboren eigenschap
2 de dieren en planten wereld
11
Q
Relativeren
A
Inzien dat iets niet zo belangrijk is
12
Q
Sussen
A
Kalmeren
13
Q
Het genoegen
A
Plezier
14
Q
Onvermijdelijk
A
Niet te voorkomen
15
Q
Uitewendig
A
Aan de buitenkant