Hoofdstuk 3: Voeding en kweek prokaryoten Flashcards

1
Q

In welke groepen kunnen we organismen indelen op basis van energiebron?

A

Energiebron
a) Chemotroof ➔ E uit omzetting chemische verbindingen
b) Fototroof ➔ E uit lichtbron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke groepen kunnen we organismen indelen op basis van koolstofbron?

A

Koolstofbron
c) Autho = Litho ➔ C uit anorganische CO2
d) Hetero = Organo ➔ C uit organisch voedingstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten samenstelling van voedingsbodems zijn er? geef uitleg bij elke.

A

Natuurlijke voedingsbodems:
- Goedkoop
- Onpraktisch

Synthetsiche voedingsbodems:
- Duur
- Weinig gebruikt
- Exacte samenstelling gekend

Niet-synthetiche voedingsbodems:
(SBA; standaard bouillon agar, uit bouillon)
- Goedkoper
- Exacte samenstelling niet gekend.
- Worden veel gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de toepassingsmogelijkheden van voedingsbodems (3 groepen) :

A

Algemene voedingsbodems:

Selectieve voedingsbodems:

Identificatie voedingsbodems:
- bacterien identificeren

vb. toevoeging van bepaalde suikers; testen of bacterie de suiker omzet naar een zuur

Vb gelatine bodem; testen of de bacterie gelatinase ( enzhym dat gelatine kan afbreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn algmene voedingsbodems?

A
  • gebruikt voor het opkweken van bacterien
    SB = vloeibare, niet-synthetische bodem
    SBA = vaste, niet synthetische bodem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn indificatiebodems?

A
  • bacterien identificeren

vb. toevoeging van bepaalde suikers; testen of bacterie de suiker omzet naar een zuur

Vb gelatine bodem; testen of de bacterie gelatinase ( enzhym dat gelatine kan afbreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn selectieve voedingsbodems ?

A

worden gebruikt om 1 of meerdere speciefieke soorten te laten groeien.

Vb SBA + NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de mogeljke aggregatietoestanden van voedingsbodems?

A
  • vast
  • Halfvast
  • Vloeibaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de stollingsmiddelen die men gebruikt om deze aggregatietoestanden te bekomen?

A

Agar (1-4%)
- goedkoop en doorzichtig
- nagenoeg onafbreekbaar door bacterien
dus extra organische bronnen nodig
- in oplossing vanaf 95°C en stolt vanaf 45°C

gelatine (12%)
- dubbele functie: gelatinase en
stollingsmiddel
nooit in incubator
- vloeibaar boven 25-30°C
- stolt bij KT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er als prokaryoten te hoog worden verwarmd?

A

Denaturatie, de bacterie sterft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er als een bacterie te laag verwarmd wordt?

A

De bacterie wordt stil gelegd, niet dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke typen bacterien bestaan er als men indeeld op temperatuur?

A

Thermofielen: groeien bij hogere T
Psychrofielen: groeien bij lagere T
Mesofielen: T-optimaal = 37°C, meeste bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is deze bacterie: Thermus aquaticus?

A

Bacterie die hoge temperaturen kan weerstaan (in warmwaterkrater, geissers…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn toepassingen in de voedingsindustrie die met temperatuur te maken hebben?

A

Koude: diepvries, ijs, frigo …
Warmte: pasteuriseren <100°C of steriliseren > 100°C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke bacteriën groeien bovenaan een proefbuis, O2 is essentieel voor hun.

A

Obligatoir aerobe organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke bacteriën groeien ondernaan een proefbuis, O2 is niet nodig om enerigie op te wekken of kunnnen -gedood worden door O2?

A

Obligatoir anaerobe organismen.

16
Q

Welke bacteriën groeien bovenaan maar ook in de diepere lagen van een proefbuis, kunnen ook leven zonder O2

A

Facultatief anaerobe organismen = gewone aerobe.

Verbruiken eerst het beschikbare O2
schakelen daarna over op anaeroob metabolisme
Een aanta facultatief anaeroben schakelen dan over naar nitraatrespiratie.

17
Q

Welke bacteriën groeien evenredig verspreid in een proefbuis, verdragen O2 maar hebben dit niet nodig voor hun groei.

A

Aerotolerant anaerobe organismen

Metaboliseren energie anaeroob

18
Q

Welke bacterien groeien bovenaan ( maar niet direct onder het opp.) een proefbuis, hebben O2 nodig maar bij lagere concentraties?

A

Microaërofiele organismen, ze vertonen een optimale groei bij 2-10% O2

19
Q

Hoeveel procent O2 zit er ongeveer in de lucht in een labo?

A

21% O2

20
Q

Hoe kan men in een labo omstandigheden van minder dan 21% O2 verkrijgen?

A

Door de media in een glazen bokaal te steken samen met een kaars, deze te sluiten en zo word de overige O2 gebruikt voor de vlam brandende te houden.

21
Q

Hoe kan men in een labo een conditie verkrijgen waarin er anaeroob gewerkt kan worden,

A

Door in een vacuum container te werken.
Door in een handschoen doos te werken waarin de O2 is vervangen door een ander inert gas.

22
Q

Hoe noemt men de toepassing in de voedingsindustrie die te maken heb met zuurstof.

A

Inhiberen of doden

23
Q

Welke drie grote groepen zijn er in verband met pH?

A
  • Acidofiel (pH 2-5)
  • Neutrofiel (pH 6-8): meeste bacterien = pH van meeste voedingsbodems.
  • Alkalofiel (pH 9-11)
24
Q

Hoe noemt men de toepassing in de voedingsindustrie die te maken heb met pH.

A

Pekelen (zuur)

25
Q

Wat zijn de labocondities in verband met druk?

A

1 atm = 1.013 bar = 1013 hPa = de atmosferische druk

26
Q

Wat is osmose?

A

Osmose is de verplaatsing van water.

27
Q

Wat is diffusie?

A

Verplaatsing van een stof van hoge naar lage concentratie.

28
Q

Hoe noemt men de toepassing in de voedingsindustrie die te maken heb met druk.

A

Gekonfijt fruit (suiker)
Pekelen (zout)

29
Q

Wat is de wateractiviteit (a(w))?

A

= hoeveelheid ‘vrij’ water(=niet gebonden water) aanwezig in directe nabijheid)

30
Q

Wat is de wateractiviteit nodig voor bacterien?

A

> 0,85