Hoofdstuk 3 Flashcards
Es una ciadad fantástica
Het is een geweldige stad
Qué bien!
Wat leuk!
Qué interesante
Wat interessant
Cómo?
Hoe?
Cuál es su apellido
Wat is uw achternaam
Cuál es tu apellido
Wat is je achternaam
De dónde eres?
Waar kom je vandaan?
Dónde vives?
Waar woon je?
Dónde?
Waar?
Estudias o trabajas?
Studeer je of werk je?
Por qué?
Waarom?
Qué?
Wat?
Quién?
Wie?
En mi tiempo libre estudio inglés
In mijn vrije tijd studeer ik engels
Es una chica guapa
Het is een knap meisje
Estudio español
Ik studeer spaans
Estudio Periodismo
Ik studeer journalistiek
La avenida más famosa se llama
De beroemste laan heet
Lee las noticias online
Hij leest het nieuws online
Mi casa es muy pequeña
Mijn huis is heel klein
Su novia se llama
Zijn vriendin heet
Sol de Granada
Ik kom uit Granada
Sol de Holanda
Ik kom uit Nederland
Soy enfermero/a
Ik ben verpleger/verpleegster
Soy redactor/a en una revista online
Ik ben redacteur/redactrice bij een online tijdschrift
Trabajo en un hospital
Ik werk in een ziekenhuis
Trabajo en una oficina
Ik werk op een kantoor
Vivo en la calle
In woon in de…straat
alemán
Duits
francés
Frans
holandés
Nederlands
inglés
Engels
japonés
Japans