Hoofdstuk 3 Flashcards
lelijk
ugly
slecht
bad
lang
long / tall (person)
kort
short
de tekst
the text
de zin
the sentence
zacht
soft / slow
hard
hard / loud / fast
de stem
the voice
het kussen
the pillow
de appel
the apple
luisteren
to listen
rijk
rich
arm
poor
honger hebben
to be hungry
interessant
interesting
saai
boring
licht
light
donker
dark
het gezicht
the face
koud
cold
rijden
to drive
oud
old
staan
to stand
de bakker
the baker
bakken
to bake
warm
warm
het brood
the bread / the loaf of bread
het ei
the egg
gezellig
cosy / sociable
ongezellig
not cosy / cheerless
niemand
nobody
het feest
the party
dik
fat
dun
thin
de hamburger
the hamburger
de wortel
the carrot
stom
stupid
krijgen
to get
de straf
the punishment
rustig
quiet
de straat
the street
genieten
to enjoy
hoog
high
laag
low
typisch
typical
groot
big
de kast
the wardrobe (closet)
de woonkamer
the living room
schoon
clean
vuil
dirty
de waslijn
the clothesline
de moeder
the mother
het raam
the window
lief
lovely
stout
naughty
slapen
to sleep
het hok
the dog house
vies
disgusting / dirty
maken
to make
lekker
yummy / tasty
de taart
the pie
laf
cowardly
het meervoud
plural
de brief
the letter
de roos
the rose
de kantine
the canteen
het tijdschrift
the magazine
de fiets
the bike
de tekening
the drawing
de boodschap
the message / the purchase
de jas
the jacket
de pet
the cap
de tas
the bag