Hoofdstuk 3 Flashcards

0
Q

Teelballen:

A

Produceren onder invloed van hypofysehormonen zaadcellen (spermacellen) en mannelijk geslachtshormoon (testosteron).

-Bij productie van zaadcellen bevindt reductiedeling plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Reductiedeling:

A

Wordt het aantal van de chromosomen verminderd tot de helft. (Chromosomen liggen tegenover elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bijballen:

A

Tijdelijke opslag voor zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Balzak:

A

Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen.

-Temperatuur is lager dan die in de buikholte, want dit is gunstiger voor het ontwikkelen van zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zaadleider:

A

Vervoeren zaadcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zaadblaasjes en prostaat:

A

Voegen zaadvocht toe waardoor zaadcellen beter bewegen.

-Het vocht uit de zaadblaasjes bevat voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Urinebuis:

A

Vervoert urine en sperma.

-Sperma bestaat uit zaadcellen en zaadvocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Penis:

A

Inbrengen van sperma in de vagina.

  • Zwellichamen: brengen de penis in erectie.
  • Eikel: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme.
  • Voorhuid: huidplooi om de eikel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken zaadcellen:

A
  • Erg klein
  • Kunnen zelf bewegen
  • Bevatten geen reservevoedsel
  • Vele miljoenen per zaadlozing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eierstokken:

A

Produceren eicellen en vrouwelijke geslachthormonen (oestrogenen).

  • Bij de productie van eicellen vindt reductiedeling plaats.
  • Bij de geboorte zijn in de eierstokken alle cellen al aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen.
  • Eicellen ontwikkelen zich in follikels.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trechters:

A

Eicellen opvangen die vrijkomen uit de eierstokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Baarmoeder:

A

Hierin vindt de ontwikkeling van de embryo plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vagina:

A
  • Hierin komt het sperma bij geslachtgemeenschap.
  • Bij menstruatie worden stukjes baarmoederslijmvlies, slijm en bloed via de vagina verwijderd.
  • Bij de geboorte komt het kind via de vagina ter wereld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Clitoris:

A

Vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kleine schaamlippen:

A

Via de wand komt vaginaal vocht vrij, waardoor de toegang tot de vagina gladder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Grote schaamlippen:

A

Liggen om de kleine schaamlippen heen.

16
Q

Maagdenvlies:

A

Slijmvliesplooi aan het begin van de vagina die de vagina gedeeltelijk afsluit.

17
Q

Kenmerken eicellen:

A
  • In verhouding groot
  • Kunnen niet zelf bewegen
  • Bevatten veel reservevoedsel
  • Meestal 1 eicel per 4 weken
18
Q

Primaire geslachtskenmerken:

A

Zijn al bij de geboorte aanwezig.

19
Q

Primaire geslachtskenmerken; jongens

A

Bijv. balzak en penis

20
Q

Primaire geslachtskenmerken; meisjes

A

Bijv. schaamlippen en vagina.

21
Q

Secundaire geslachtskenmerken:

A

Ontstaan in de puberteit onder invloed van geslachtshormonen.

22
Q

Secundaire geslachtskenmerken; jongens

A

Onder invloed van het mannelijk geslachthormoon (testosteron);

  • baardgroei
  • gespierde lichaamsbouw
  • lagere stem
23
Q

Secundaire geslachtskenmerken; meisjes

A

Onder invloed van het vrouwelijk geslachtshormoon (oestrogen);

  • borstontwikkeling
  • bredere heupen
  • rondere lichaamsvormen
24
Q

Indaling:

A

Een paar weken voor de bevalling zakt het hoofdje van de foetus in de bekken.

25
Q

Naam:

A

Zwangerschap;
1 t/m 3 maanden= embryo
3 t/m 9 maanden= foetus

26
Q

Weeën:

A

Samentrekkingen van spieren in de baarmoederwand.

27
Q

Ontsluiting;

A

De baarmoederhals en baarmoedermond worden wijder.

-De vruchtvliezen breken en het vruchtwater vloeit weg.

28
Q

Uitdrijving:

A

Het kind komt ter wereld door krachtige persweeën.

  • Meestal komt het hoofdje eerst.
  • De navelstreng wordt afgeklemd en doorgeknipt.
  • Bij de baby beginnen de organen voor ademhaling, vertering en uitscheiding te werken
29
Q

Nageboorte:

A

De placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen worden uitgedreven.

30
Q

Levensfasen:

A
  • Baby= van 0 t/m 1,5 jaar
  • Peuter= van 1,5 t/m 4 jaar
  • Kleuter= van 4 t/m 6 jaar
  • Schoolkind= van 6 t/m 12 jaar
  • Puber= van 12 t/m 16 jaar
  • Adolescent= van 16 t/m 21 jaar
  • Volwassene= van 21 t/m 65 jaar
  • Bejaarde= boven 65 jaar