hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

de hoogte van bbp is afhankelijk van:

A
  • productiecapaciteit = hoeveel een land max kan produceren
  • bestedingen = hoeveel er door C, I en O wordt uitgegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsproductiviteit

productiefactor

A

de hoeveelheid productie per periode voor een arbeider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar hangt de apt vanaf

A

scholing
efficientie
aantal machines
maatschappelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

indexcijfer loonkosten per product

productiefactoren

A

indexcijfer loonkosten per werknemer / indexcijfer apt x 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kapitaal

productiefactoren

A

door kapitaalgoederen kan er meer geproduceerd worden en voor investeringen is geld belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

proces- en product innovatie

productiefactoren

A

proces wordt efficienter door kwaliteit van kapitaal
producten zelf worden beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

overige productiefactoren

A

natuur en ondernemerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inkomensongelijkheid voordelen

A

het zorgt voor een prikkel, mensen gaan zich meer inspannen of extra naar school, want het kan dan tot een hogere beloning leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

inkomensongelijkheid nadelen

A
  • minder economische groei = de hoge inkomens consumeren weinig, waardoor er minder productie en werkgelegenheid is
    -** minder investeringen in menselijk kapitaal** =de armere bevolking heeft geen geld voor een opleiding, dat eel zal dus laagopgeleid en laagproductief blijven
  • meer schulden= veel schulden voor de lagere klassen
    -** minder cohesie**= mensen voelen zich minder betrokken bij andere en de samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly