Hoofdstuk 2.2 Flashcards
1
Q
Noem de 4 organisme
A
Planten, dieren, schimmels, bactrien
2
Q
Bacterie
A
Een eencellig orgqnisme, meestal kleiner dan andere cellen.
Heeft geen kern, 1 chromosoom
3
Q
Waaruit bestaat een bacterie
A
Een celwand
Cytoplasma
Celmembraan
4
Q
A