Hoofdstuk 2 (week 2) Flashcards

1
Q

Creationisme

A

De religieus geinspireerde opvatting dat het universum en al het leven op aarde hun onstaan te danken hebben aan god

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Natuurliijke selectie

A

Organismen die zich het best hebben aangepast aan hun omgeving hebben de grootste kans om te overleven en om zich voort te planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Evolutie

A

Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich succesvol aanpast aan zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Genotype

A

Kenmerken van een organisme zoals die genetisch zijn vastgelegd. (indirect waarneembaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fenotype

A

Waarneembare fysiekke kenmerken van een organisme (direct waarneembaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Genoom

A

Een complete set van alle biologische kenmerken in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biopsychologie (gedragspsychologie)

A

Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en de omgeving bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten Neuronen + functie

A
Motorische neuronen (efferente neuronen): vervoer info van hersenen en het ruggenmerg naar organen en spieren
Sensorische neuronen (afferente neuronen): vervoer info van organen en zintuigen naar de hersenen en het ruggenmerg
Schakelcellen (inter neuronen): verbinden de informatie van motorische en sensorische neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Functie van afferente en efferente neuronen

A

Afferente (sensorische): geleiden signalen die leiden tot sensaties van zicht, gehoor en aanraking etc.naar de hersenen.
Efferente (motorische): geleiden de instructies voor onze handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly