Hoofdstuk 1 (week 1+6) Flashcards

1
Q

Interne en externe processen

A

Interne processen nemen we indirect waar (denken, voelen etc)
Externe processen zijn waarneembare gedragingen (lopen, lachen etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar is de wetenschap van de psychologie op gebaseerd

A

objectieve, verifieerbare gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Drie manieren om psychologie te bedrijven + uitleggen

A

Experimenteel psycholoog = psycholoog die onderzoek doet naar elementaire psychologische processen
Docent psycholoog = psycholoog die lesgeeft
Toegepast psycholoog = psycholoog die experimenteel vergaarde kennis gebruikt om problemen van mensen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pseudopsychologie

A

niet onderbouwde psychologische aannamen die als wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

psychiatrie

A

medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling van mentale processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

6 vaardigheden voor kritisch denken

A

1) Wat is de bron?
2) Is de bewering redelijk of extreem?
3) Wat is het bewijsmateriaal
4) Is de conclusie gebiasd?
5) Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?
6) zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anekdotisch bewijsmateriaal

A

Getuigenissen die de ervaringen van iemand of enkele personen schetsen, maar ten onrechte voor wetenschappelijk bewijs worden aangezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bias, emotionele bias en confirmation bias

A
Bias = vooroordeel, vervorming of vertekening van een situatie (op basis van persoonlijke ervaringen en waarden)
Emotionele = oordelen vellen die gebaseerd zijn op attitudes en gevoelens ipv op een rationele analyse
Confirmation = Informatie die niet bij je opvattingen aansluit negeren en info die wel aansluit gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe hebben Griekse filosofen (Socrates, Plato, Aristoteles) de psychologie vormgegeven

A

Ze speculeerden niet alleen over bewustzijn en gekte, maar stelden ook dat emoties het denken kunnen verstoren en dat onze waarnemingen slechts interpretaties zijn van de omringende wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke manier heeft de kerk de psycholgie beinvloed

A

De kerk had weinig belangstelling voor de fyseke wereld en stelde dat de geest en de ziel losstaan van de natuurwetten. Voor Christenen was de menselijke geest een msterie dat stervelingen niet in twijfel dienden te trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat deed Franse filosoof Rene Descartes in de 17e eeuw waardoor psychologisch onderzoek mogelijk was, wat toonde hij aan en bij welke stroming hoort hij?

A

Hij maakte een scheiding tussen de spirituele geest en het fysieke lichaam. Hij toonde aan dat er biologische processen ten grondslag liggen aan sensaties en eenvoudige reflexmatige gedragingen. Descartes behoorde tot het rationalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke stroming behoren de Britse filosofen Francis Bacon en John Locke en wat waren hun stellingen?

A

Empirisme
Francis Bacon= Het denken vertroebelt de waarneming
John Lcke = Tabula rasa (mens is een onbeschreven blad dat door ervaring, leerprocessen en opvoeding persoonlijkheid en vaardigheden (zoals intilligentie) krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat deed de Duitse wetenschapper Wilhelm Wundt in 1879, wat was zijn visie + bijdrage aan de psychologie en onder welke stroming valt hij?

A

Wilhelm Wundt opende in Leipzig (1879) het eerste experimentele psychologische laboratorium. Hij dacht dat het mogelijk was om de geest in een periodiek systeem (zoals scheikunde) te simplificeren. Hij valt onder het structuralisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Introspectie

A

Eigen beschrijving (door proefpersoon zelf) van de innerlijke, bewuste ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was de visie van Jonh B. Watson en B.F. Skinner over de psychologie en onder welke stroming vallen zij.

A

Psychologen zouden zich uitsluitend bezig moeten houden met het waarnemen van fysieke stimuli vanuit de omgeving op een organisme en niet met het bestuderen van de geest (zoals Wundt, Titchener en James). De gedachten of emoties van iemand (introspectie) waren irrelevant. Alleen gedrag kon objectief bestudeerd worden.
John Watson samen met B.F. Skinner een belangrijke Behaviorist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Psychologie
Psyche
Ologie

A

Wetenschap van gedrag en mentale processen
Geest
Gebied van studie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Empirisme

A

Tegenhanger van Rationalisme
Empiristen zien het denken als onnodig en zelfs storend in de wetenschap en filosofie. Zij beweren dat waarnemingen, ervaringen en experimenten de enige ware bronnen van kennis zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Biologisch perspectief

A

Het psychologische perspectief dat de oorzaken van gedrag zoekt in het functioneren van de genen, de hersenen, het zenuw en het (endocriene) hormoonstelsel. De geest wordt als een product van de hersenen beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Neurowetenschap

A

Een combinatie van biologie, neurologie en andere disciplines die geintresseerd zijn in processen in de hersenen. Neurowetenschap richt zich op hoe de hersenen gedachten gevoelens, motieven, bewustzijn, herinneringen en andere mentale processen creeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Evolutionaire psychologie

A

Een groot deel van het menselijk gedrag komt voort uit overgeerfde neigingen. Volgens dit perspectief is onze genetische opmaak gevormd door de omstandigheden waarin onze voorouders zich bevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor kritiek kreeg het structuralisme te verduren en welke stroming ontstond hieruit?

A

1) De introspectieve methode zou te subjectief zijn
2) Wilhelm Wundt zou zich volgens William James meer gericht moeten hebben op de functie van het bewustzijn en niet alleen de structuur ervan. De stroming die hieruit volgde was het functionalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Functionalisme

A

Ging verder op het structuralisme. Het functionalisme bekeek niet zozeer de structuur van het bewustzijn maar meer naar de functies ervan. Ze waren geinteresseerd in de wijze waarop de psychologie kon worden toegepast om het menselijk leven te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Cognitieve perspectief

A

Aanhangers van dit perspectief geloven dat iemands gedachten en handelingen het resultaat zijn van waarnemingen en interpretaties van ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Behaviourisme

A

De wetenschap van het gedrag en de meetbare omstandigheden in de omgeving die dit gedrag beinvloeden. Behaviouristen streefde ernaar om van de psychologie een objectieve wetenschap te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat was de invloed van Sigmund Freud in de 20e eeuw op de psychologie en onder welke stroming valt hij?

A

Hij geloofde dat persoonlijkheid en psychische stoornissen voornamelijk ontstaan uit processen in de onbewuste geest en niet in het bewustzijn en dat deze onbuwste processen de persoonlijkheid van iemand kon domineren en psychische stoornissen kon veroorzaken. Hiervoor ontwikkelde hij een methode (psychoanalyse) van psychotherapie waarvan hij beweerde dat deze methode de gehele persoon kon verklaren en niet slechts bepaalde onderdelen. Hij valt onder de stroming psychodynamische psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Psychoanalyse

A

Methode die oorspronkelijk werd ontwikkeld (Sigmund Freud) als medische techniek voor de behandeling van psychische stoornissen waarbij de nadruk wordt gelegt op onbewuste processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Humanisme

A

Humanisten geloven dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor de reden van hun bestaan. Het belangrijkste in het leven is persoonlijke groei, vrije wil en het zoeken naar de betekenis van het leven. Humanisten geloven dus niet in het ontstaan van gedrag door het onbewuste of de door de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat waren de invloeden van Carl Rogers en Abraham Maslow en onder welke stroming vallen zij

A

Zij ontwierpen een model (behoefte piramide van Maslow) dat mensen ziet als organismen met een vrije wil. Ze waren humanisten die geloofde dat de opvatting die je hebt van jezelf en je fysieke en emotionele behoeften een grote invloed op je gedachten, emoties en handelingen en daarmee op je potentie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Psychologie van karaktertrekken en temperament

A

Een psychologisch perspectief dat gedrag en persoonlijkheid ziet als de producten van fundamentele psychologische kenmerken. Verschillen tussen mensen ontstaan dus uit verschillen in karaktertrekken en temperament.

33
Q

Ontwikkelingsperspectief

A

Psychologische verandering is het gevolg van een interactie tussen erfelijke eigenschappen die in onze genen zijn vastgelegd en de invloed van onze omgeving.
Psychologisch is de ontwikkeling waarneembaar in het verwerven van taal, logisch denken en het aannemen van verschillende rollen op verschillende momenten in het leven.

34
Q

Nature Nurture

A
nature = erfelijkheid
nurture = omgeving
35
Q

Sociocultureel perspectief

A

Legt de nadruk op het belang van sociale interactie (communiceren), sociaal leren (leren door zien) en een cultureel perspectief (indvidualistisch zoals Westerse of collectief zoals Oosterse).

36
Q

Cultuur

A

Een complexe mix van taal, opvattingen, gewoonten, normen en waarden en tradities die zijn ontwikkeld door een groep mensen met dezelfde geografische kenmerken.

37
Q

Crossculturele psychologen

A

Sociale en culturele situaties waarin personen zich in bevinden, kunnen soms sterker zijn dan alle andere factoren die het gedrag beinvloeden bij elkaar.

38
Q

Holisme

A

Visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen. (vanuit meerdere perspectieven naar een onderdeel kijken)

39
Q

Wetenschappelijke methode + onderdelen

A

4 stappen voor empirisch onderzoek van een hypothese waarbij de omstandigheden zo zijn uitgekozen dat vooroordelen en subjectieve oordelen worden uitgesloten

1) Hypothese ontwikkelen
2) Objectieve data verzamelen
3) De resultaten analyseren
4) De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren

40
Q

Empirisch onderzoek

A

onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld door middel van objectieve informatie uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische ervaring en observatie

41
Q

Theorie en de eisen die daaraan worden gesteld.

A

Toetsbare verklaring voor een aantal feiten of waarnemingen

1) Theorie kan de feiten verklaren
2) De Theorie is toetsbaar.

42
Q

Variabele

A

Element dat van invloed is op hetgeen dat onderzocht wordt

43
Q

Hypothese

A

Voorspelling of bewering van een relatie/correlatie tussen twee variabelen in een onderzoek.

44
Q

Structuralisme

A

Aan de hand van experimenten werd getracht de geest te ontleden en in kaart te brengen. Structuralisten waren van mening dat het bewustzijn uit allemaal kleine, aparte delen bestond en dat het gedrag kon worden verklaard aan de hand van een opsomming van deze delen.

45
Q

Natuurlijke selectie

A

Proces waarin de lichamelijke kenmerken van een soort evolueren in de richting van de kenmerken die de best aangepaste organismen een voordeel geven in de strijd om het bestaan.

46
Q

Rationalisme

A

Filosofische stroming die de ratio, het denken, als enige middel zagg om aan de wetenschap en filosofie te doen.

61
Q

Zes perspectieven van de psychologie en de belangrijste mens(en)

A

1) Biologisch - Rene Descartes
2) Cognitief - Wilhelm Wundt, William James
3) Behavioristisch - John Watson, B.F. Skinner
4) Whole person
Psychodynamische psychologie - Sigmund Freud
Humanistische psychologie - Carl Rogers en Abraham Maslow
Karaktertrekken+temperament - De oude Grieken
5) ontwikkelings - Mary Ainsworth, Jean Piaget
6) sociocultureel - Stanley Milgram, Philip Zimbardo

62
Q

Repliceren

A

Een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of de uitkomst overeenkomt met het oorspronkelijke onderzoek

63
Q

Experiment

A

Type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare groepen en omstandigheden waarbij de afhankelijke en onafhankelijke variabele zoveel mogelijk worden gecontroleert.

64
Q

Causaliteit (Causaal verband)

A

Een betrouwbare oorzaak-gevolg relatie.

Als dit …. dan dat …

65
Q

Randomisering + waarom belangrijk

A

Willekeurige toewijzing van proefpersonen aan een experiment. Beperkt de vooraf bestaande verschillen tussen de groepen tot een minimum.

66
Q

Verschillende soorten onderzoek

A

Correlatieonderzoek
Natuurlijke observatie
Gevalstudie (case-study)

67
Q

Correlatieonderzoek + een beperking

A

Onderzoek naar het verband (positief of negatief) tussen minimaal twee variabelen waarbij de procedures tijdens de metingen consequent blijven. Uit een correlatieonderzoek kan geen Causaal verband worden getrokken.

68
Q

Correlatiecoefficient

A

Getal tussen de -1 en +1 die de correlatie tussen de variabelen weergeeft uitgedrukt in de letter r.

69
Q

Survey en door wie wordt die toegepast

A

Self-report techniek waarbij aan mensen zelf wordt gevraagd of zij een vragenlijst in willen vullen

70
Q

Repliceren

A

Een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of de uitkomst overeenkomt met het oorspronkelijke onderzoek

71
Q

Experiment

A

Type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare groepen en omstandigheden waarbij de afhankelijke en onafhankelijke variabele zoveel mogelijk worden gecontroleert.

72
Q

Causaliteit (Causaal verband)

A

Een betrouwbare oorzaak-gevolg relatie.

Als dit …. dan dat …

73
Q

Randomisering + waarom belangrijk

A

Willekeurige toewijzing van proefpersonen aan een experiment. Beperkt de vooraf bestaande verschillen tussen de groepen tot een minimum.

74
Q

Verschillende soorten onderzoek

A

Correlatieonderzoek
Natuurlijke observatie
Gevalstudie (case-study)

75
Q

Correlatieonderzoek + een beperking

A

Onderzoek naar het verband (positief of negatief) tussen minimaal twee variabelen waarbij de procedures tijdens de metingen consequent blijven. Uit een correlatieonderzoek kan geen Causaal verband worden getrokken.

76
Q

Correlatiecoefficient

A

Getal tussen de -1 en +1 die de correlatie tussen de variabelen weergeeft uitgedrukt in de letter r.

77
Q

Repliceren

A

Een onderzoek opnieuw uitvoeren om te zien of de uitkomst overeenkomt met het oorspronkelijke onderzoek

78
Q

Experiment

A

Type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruik maakt van vergelijkbare groepen en omstandigheden waarbij de afhankelijke en onafhankelijke variabele zoveel mogelijk worden gecontroleert.

79
Q

Causaliteit (Causaal verband)

A

Een betrouwbare oorzaak-gevolg relatie.

Als dit …. dan dat …

80
Q

Randomisering + waarom belangrijk

A

Willekeurige toewijzing van proefpersonen aan een experiment. Beperkt de vooraf bestaande verschillen tussen de groepen tot een minimum.

81
Q

Verschillende soorten onderzoek

A

Correlatieonderzoek
Natuurlijke observatie
Gevalstudie (case-study)

82
Q

Correlatieonderzoek + een beperking

A

Onderzoek naar het verband (positief of negatief) tussen minimaal twee variabelen waarbij de procedures tijdens de metingen consequent blijven. Uit een correlatieonderzoek kan geen Causaal verband worden getrokken.

83
Q

Correlatiecoefficient

A

Getal tussen de -1 en +1 die de correlatie tussen de variabelen weergeeft uitgedrukt in de letter r.

84
Q

Survey en door wie vaak gebruikt

A

Self-report techniek waarbij aan mensen zelf wordt gevraagd of ze een vastgestelde vragenlijst willen beantwoorden.
Opiniepeilers en marktonderzoekers

85
Q

Natuurlijke observatie + voor en nadelen

A

Hierbij observeert de onderzoeker het gedrag van deelnemers in hun natuurlijke omgeving zonder invloed uit te oefenen op het gedrag of de omgeving, en hierin geen beperkingen aan te brengen.

voor: je kan het `natuurlijke’ gedrag observeren, levert inzichten die je niet krijgt in een laboratorium, goedkoper dan laboratorium.
nadeel: geen controle over omgeving, geen causale conclusies, kan een hoop tijd en daarom geld kosten.

86
Q

Gevalstudie (case-study) voor en nadelen

A

Onderzoek van een of enkele objecten/proefpersonen.
Voor: gevalstudie kan waardevolle inzichten opleveren.
Nadeel: kan alleen gebruikt worden voor diepgaand onderzoek naar individuen met zeldzame stoornissen, methode is subjectief en conclusies zijn niet generaliseerbaar.

87
Q

Verwachtingsbias (Expectancy) Bias

A

Verwachtingen van de onderzoeker beinvloeden het onderzoek.

88
Q

Placebo

A

Nep medicijn dat aan een controle groep wordt gegeven om de effecten van het ‘echte’ medicijn te verifieren

89
Q

dubbelblind onderzoek

A

zowel de proefpersonen als de onderzoekers weten niet wie welke behandeling krijgt