Hoofdstuk 2 Uitvoeren van lesactiviteiten Flashcards

1
Q

Welke drie sturingsmanieren onderscheiden we?

A

Leerlinggestuurd
Leraargestuurd
Gedeelde sturing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het meebepalen door leerlingen zorgt dat ze ….

A

meer betrokken zijn en dus rustiger worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is een leraargestuurde manier beter?

A

Als belangrijk is dat de leerlingen kennis kunnen reproduceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is een leerlinggestuurde manier beter?

A

Als het gaat om verwerken van informatie en zoeken naar toepassing van bepaalde kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke overwegingen kun je maken bij het kiezen van de manier van sturen?

A

Overwegingen over
De school
De inhoud
De leerlingen
Jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In projecten blijf je zo dicht mogelijk bij ….

A

een levensechte situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij een project ben je als OA meer … bezig

A

begeleidend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem een aantal taken als begeleider bij een project

A

Coordineren
Coachen
Helpen bij raadplegen bronnen
Helpen bij afnemen interview
Helpen om te experimenteren
Helpen met maken van keuzes
Technische ondersteuning
Zorgen voor prettig pedagogisch klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Praktijkgericht onderwijs

A

Praktijk voert de boventoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een instructievorm?

A

Een manier om uitleg te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is instructie?

A

Dat voegt nieuwe informatie toe en verbindt deze met de kennis die een leerling al heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kun je voorkennis ophalen en in kaart brengen?

A

Door bijvoorbeeld een mindmap te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vormen van instructie ken je?

A
  1. Uitleg
  2. Voordoen
  3. Leestekst
  4. Geprogrammeerde instructie
  5. Leren van beelden
  6. Zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘uitleg’

A

Het is hardop denken van de uitlegger
Niet langer dan 10 minuten (8)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘voordoen’

A

wanneer handelingen nagedaan moeten en kunnen worden.
niet bij creatieve opdrachten, ontdekkend leren en experimenteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘leestekst’

A

Tekst die gelezen moet worden. Na het lezen volgt een vraag of opdracht. Verwerking van de tekst is belagnrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘geprogrammeerde instructie’

A

Leerlingen worden dmv vragen en opdrachten stapsgewijs door de leerstof geleid. Je kunt dit doen als de verschillen in de klas groot zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘leren van beelden’

A

Bv bij zwerfjongeren. beelden tonen hoe hun leven eruit ziet. Wat hebben jullie gezien? Of stel een kijkvraag van tevoren. Ook bv youtube filmpjes kunnen ‘leren van beelden’ zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vertel meer over de instructievorm ‘zoeken’

A

Geschikt als leerling gemotiveerd is om informatie te zoeken. Belangrijk dat er een duidelijke vervolgactiviteit is.
Oefenen van: zoeken en verwerken, selecteren en ordenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn instructievaardigheden?

A

Allerlei, zoals:
controleren of de lesstof begrepen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Iedere vorm van instructie vraagt …

A

eigen typisch gedrag van leerlingen om effectief te kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef van de instructievorm ‘uitleg’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Zorg dat leerlingen weten wat ze moeten laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef van de instructievorm ‘voordoen’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Stel de juiste vragen zodat de leerlingen gefocust blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef van de instructievorm ‘leestekst’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Bereid zorgvuldig voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Geef van de instructievorm ‘geprogrammeerde instructie’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Zorg dat er aandacht blijft voor het tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geef van de instructievorm ‘leren van beelden’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Zorg voor duidelijke doelen van tevoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Geef van de instructievorm ‘zoeken’ het ideale gedrag van leerlingen

A

Geef van tevoren een structuur mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Geef van elke instructievorm een voorbeeld van ideaal gedrag van leerlingen

A

Uitleg: luisteren
Voordoen: kijk eens, wat zie je?
Leestekst: zorg voor rust
Geprogr. instructie: aantrekkelijk materiaal
Leren v beelden: geef kijkopdracht mee
Zoeken: stel de zoektijd vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke gespreksvormen worden veel gebruikt?

A

kringgesprekken
leergesprekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de drie verschillende manier bij luisteren en gesprekken?

A

Samenwerkend leren
Zelfstandig werken
Planmatig werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waardoor kenmerkt het leergesprek zich?

A

Doordat de leerkracht de leerlingen ertoe aanzet hardop mee te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn doelen op korte termijn bij een kringgesprek?

A

kennis verwerven
mening vormen
besluiten nemen
persoonsgerichte ontwikkeling bevorderen
groepsgerichte ontwikkeling bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn doelen op lange termijn bij een kringgesprek?

A

naar elkaar kunnen luisteren
leren verdraagzaam te zijn (geduld)
gedachten onder woorden leren brengen
rekening houden met gevoelens van anderen
ontwikkelen van goed zelfbeeld
kritisch leren luisteren
genieten van wat een ander te vertellen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Samenwerken is een van de ….

A

21e-eeuwse vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Er is sprake van samenwerken

A
  • als er positieve wederzijdse afhankelijkheid is
  • door de vormgeving en inhoud zijn individuele bijdragen noodzakelijk
  • ontwikkeling van sociale vaardigheden is een van de beoogde leerdoelen
  • begeleiding en afronding zijn gericht op product én proces.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Op welke manieren kun je positieve wederzijdse afhankelijkheid bereiken bij het samenwerken?

A

Door
1) doel-afhankelijkheid
2) beloning-afhankelijkheid
3) identiteit-afhankelijkheid
4) materiaal-afhankelijkheid
5) volgorde-afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe krijg je bij het samenwerken dat de vormgeving leidt tot bijdragen van iedereen?

A

Door een rolverdeling toe te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wanneer kun je kiezen voor alleen werken?

A
  • individuele beheersing (tafels leren)
  • tijd nodig om andere kinderen extra uitleg te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer kun je kiezen voor samenwerken?

A
  • Als groepjes elkaar kunnen leren kennen
  • er is voldoende tijd en acceptabel als niet alles door iedereen meteen goed begrepen wordt
  • proces complex is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is planmatig werken?

A

handelingsgericht werken (HGW)
opbrengstgericht werken (OGW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is planmatig werken?

A

handelingsgericht werken (HGW)
opbrengstgericht werken (OGW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de onderdelen van handelingsgericht werken?

A

Waarnemen
Begrijpen
Plannen
Realiseren

43
Q

Wat is altijd het startpunt van handelingsgericht werken?

A

Waarnemen

44
Q

Waar staat HGPD voor?

A

Handelingsgerichte proces diagnostiek

45
Q

Wat zijn de stappen van de HGW-cyclus?

A
  1. Groepsoverzicht/evalueren
  2. Signaleren leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
  3. Benoemen onderwijsbehoeften
  4. Clusteren leerlingen met gelijke onderwijsbehoeften
  5. Opstellen groepsplan
  6. Uitvoeren groepsplan
46
Q

Wat zijn de 7 uitgangspunten van HGW?

A
  1. stel onderwijsbehoefte leerlingen centraal
  2. zorg voor afstemming en wisselwerking kind en omgeving
  3. leerkracht doet ertoe. stemt af op verschillen
  4. positieve aspecten zijn van groot belang
  5. constructieve samenwerking school en ouders
  6. doelgericht werken
  7. werkwijze is systematisch en transparant
47
Q

Wat helpt bij een groepsplan voor jonge kinderen?

A
  1. spel als context voor leren
  2. kennis van spel en ontwikkeling
  3. betekenis en betrokkenheid
  4. behoeften in kaart brengen
  5. rijke leeromgeving
  6. doelen herkennen in spelsituaties
  7. tijd geven en nemen om te spelen
48
Q

Waar gaat het om bij didactische werkvormen?

A

Over hoe je de onderwijsleersituatie vormgeeft

49
Q

Welke drie didactische werkvormen kennen we grofweg?

A

Coöperatieve werkvormen
Competitieve werkvormen
Individualistische werkvormen

50
Q

Vertel over de cooperatieve werkvorm

A
  • samenwerken is belangrijk
  • ## ook verantwoordelijk voor leren van anderen
51
Q

Noem een aantal voorbeelden van coöperatief werken

A
  • denken-delen-uitwisselen
  • flitsen
  • om-de-beurt
  • dobbelen
  • duo’s
  • imiteer
  • interview
  • mix en koppel
52
Q

Vertel over de competitieve werkvorm

A
  • tegenovergesteld aan coöperatief
  • werkt in het MBO niet goed
  • werkt niet voor iedereen even goed
  • voor sommige kinderen (vaak jongens) werkt het stimulerend
53
Q

Noem een aantal voorbeelden van competitieve werkvormen

A
  • wedstrijd op snelheid
  • wedstrijd voor snelste tijd
  • wedstrijd voor het beste cijfer
  • wedstrijd op hoeveelheid
  • wedstrijd op duur
  • een diploma
  • een quiz
54
Q

Vertel over de individualistische werkvorm

A
  • de eigen leerdoelen bepalen wat een leerling doet
  • ontwikkelingsgericht doelen stellen
  • lezen van teksten met opdrachten
55
Q

Waar richt zelf werken zich op?

A
  • verwerven van kennis en vaardigheden
  • oefenen van kennis en vaardigheden
  • integratie van kennis en vaardigheden
56
Q

Noem een aantal voorbeelden van individualistische werkvormen

A
  • zoekopdrachten
  • onderzoeken
  • maken
  • lezen en schrijven
  • doen
  • spelvormen
  • complexe schrijfopdrachten
  • presenteren en communiceren
57
Q

Adaptief onderwijs vraagt meestal om …. werkvormen

A

individualistische

58
Q

Waar worden de leerresultaten of schoolprestaties van leerlingen vastgelegd?

A

In het leerlingvolgsysteem (LVS),
het schoolrapport en
het onderwijskundig rapport (OKR)

59
Q

Het vastleggen van leerresultaten is niet enkel een administratieve handeling, maar ook een …

A

onderdeel van het onderwijsleerproces

60
Q

je zoekt in het onderwijs een balans tussen …

A
  • een leerling zich laten ontwikkelen
  • doelgericht en planmatig de ontwikkeling begeleiden
61
Q

Sinds wanneer werken scholen verplicht met een LVS?

A

sinds schooljaar 2014-2015

62
Q

Waar staat LOVS voor?

A

Leerling- en onderwijsvolgsysteem

63
Q

Noem een paar voorbeelden van LOVSsen

A

LOVS van Cito
ParnasSys van Topicus
ESIS van Rovict
SchoolOAS van Dotcomschool

64
Q

Wat wordt er in ieder geval bijgehouden in een LVS?

A

Vorderingen en resultaten van Nederlandse taal en rekenen-wiskunde

65
Q

Moet er in het voortgezet onderwijs ook met een LOVS gewerkt worden?

A

Ja, dat is zelfs verplicht

66
Q

Welke twee typen systemen zijn er die als leerlingvolgsysteem bestempeld kunnen worden?

A
  1. systemen die primair zijn ontwikkeld voor het volgend van de ontwikkeling van leerlingen en het analyseren van toetsresultaten (toetsvolgsystemen)
  2. Systemen die primair zijn ontwikkeld voor het opslaan van administratieve gegevens (schooladministratiesystemen).
67
Q

Wat zijn de functies van een LOVS?

A
  • Communicatie: informatie over leerlingen kan met een LOVS gemakkelijk uitgewisseld worden
  • Ondersteuning van het onderwijs; aanwijzingen over verloop van ontwikkelings -en leerproces van leerlingen
  • Kwaliteitszorg: info over kwaliteit van het onderwijs
68
Q

Wat is de kritische noot bij LOVS?

A

Dat kleutertoetsen niet betrouwbaar af te nemen zijn. Uitslag zegt dus niet zoveel over hoe een kind het daadwerkelijk doet.

69
Q

Wat is normering?

A

Normeren waar een kind staat ten opzichte van zijn of haar leeftijdsgenoten en onderwijsdoelen. (Referentieniveaus)

70
Q

Welke soorten toetsen zijn er?

A

methode-gebonden
methode-overstijgend

71
Q

Op welke manieren kun je normeren?

A

Op niveau
Op tempo

72
Q

Waar valt een leerling bij niveau I en V van Cito?

A

Bij de 20% beste en resp. 20% laagst scorende leerlingen.

73
Q

Wat is de entreetoets?

A

Om een beeld te krijgen van het best passende brugklastype

74
Q

Wat is het DLE?

A

Didactische leeftijdsequivalent

75
Q

Wat is de didactische leeftijdsequivalent?

A
76
Q

Wat is de didactische leeftijd?

A

Het aantal maanden dat een kind onderwijs heeft gevolgd.

77
Q

Hoe werkt het precies met de DL kwa telling?

A

Begint bij groep 3 en telt 10 maanden per jaar.

78
Q

De DLE is …. score bij een bepaalde ….

A

verwachte score
onderwijsmaand

79
Q

Wat kun je zien met de DLE?

A

Of de leerling een leerachterstand of leervoorsprong heeft

80
Q

Waarom zijn toetsscores ook een kwaliteitsinstrument?

A

Omdat je iets kunt zeggen over de scores van een klas in vergelijking met andere klassen in het land

81
Q

Wat is een OKR?

A

Een onderwijskundig rapport

82
Q

Wat is een onderwijskundig rapport?

A

Een rapport dat de basisschool schrijft bij overstappen van een leerling, met daarin:
- resultaten
- ontwikkeling
- gedrag
- verzuim
ouders moeten geïnformeerd worden

83
Q

Wat is de definitie van reflecteren?

A

Terugblikken op een ervaring en de context waarin deze plaatsvindt. Er betekenis aan geven en van daaruit keuzes maken voor een nieuw perspectief.

84
Q

Wat is de definitie van evalueren?

A

Kijken of leerlingen hun doelen hebben behaald en hoever ze zijn in hun ontwikkeling. Of over hun leerdoelen.

85
Q

Hoe kun je evalueren?

A
  • Formatief toetsen
  • Summatief toetsen
86
Q

Wat is formatief toetsen?

A

Je kijkt samen met de leerling hoe je verder moet. Toetsen om van te leren. Voortgangstoets.

87
Q

Wat is summatief toetsen?

A

Dit gaat over de eindtoetsing. Uitkomst ligt vast.

88
Q

Een goede toets is:

A
  • valide
  • betrouwbaar
  • objectief
  • efficiënt
89
Q

Op welke drie manieren kan genormeerd worden?

A
  1. Vergelijken met alle leerlingen in Nederland die de toets doen
  2. Vergelijken met zijn klasgenoten.
  3. Vergelijken met zichzelf op de vorige toets
90
Q

Aan welke drie sturende vragen moet effectieve feedback voldoen?

A

Waar ga ik naartoe? feedup
Wat heb ik gedaan? feedback
Wat is de volgende stap? feedforward

91
Q

Welke niveaus kun je onderscheiden bij het geven van feedback?

A

Taakniveau (wat)
Procesniveau (hoe)
Zelfregulatieniveau (anders)
Zelfniveau (jouzelf)

92
Q

Wat is metacommunicatie?

A

Afstemmen hoe en waarop feedback gegeven wordt

93
Q

Wat is peer assesment?

A

Leerlingen gaan met elkaar evalueren of toetsen.

94
Q

Afronden van een lesactiviteit gaat om ….

A

gedeelde sturing

95
Q

Hoe wordt er op de neoklassikale school sturing gegeven en afgerond?

A

Instructie door de leerkracht is belangrijk
Toetsen en cijfers zijn belangrijk
Gezamenlijk leerdoel

96
Q

Hoe wordt er op de geïndividualiseerde school sturing gegeven en afgerond?

A

Vastellen van individuele Voortgang is belangrijk.
Leerling kan zelf toetsen

97
Q

Hoe wordt er op de ontwikkelingsschool sturing gegeven en afgerond?

A

Reflectie op inhoud en proces
Werkstuk vormt uitgangspunt
Leerkracht is gesprekspartner

98
Q

Hoe wordt er op de gemeenschapsschool sturing gegeven en afgerond?

A

Reflectie op inhoud en het proces door groepsproces
Leerkracht gelijkwaardig partner.

99
Q

Wat zijn de voorwaarden voor beoordelingscriteria van praktische opdrachten?

A
  • De criteria moeten terug te leiden zijn tot leerdoelen
    De criteria moeten concreet en waarneembaar zijn.
  • Het moet duidelijk zijn welk onderdeel hoeveel punten oplevert.
  • Het moet duidelijk zijn wat precies het verschil is tussen voldoende en onvoldoende.
  • Leerling moet weten of er kans is om met kleine aanpassing toch nog een voldoende te krijgen als het nu onvoldoende is.
100
Q

Aan welke valkuilen kun je denken bij beoordelen?

A

Mildheid en strengheid
Horn-effect
Halo-effect
Net-als-ik-effect/projectie

101
Q

Wat wordt bedoeld met het Horn-effect?

A

De negatieve eigenschappen worden onterecht meegewogen in de beoordeling

102
Q

Wat wordt bedoeld met het Halo-effect?

A

De beoordelaar gaat er onterecht van uit dat de aanwezigheid van een bepaalde kwaliteit iets zegt over de aanwezigheid van andere kwaliteiten

103
Q

Wat wordt bedoeld met het net-als-ik-effect

A

De beoordelaar beoordeelt een student positiever omdat hij gelijkenissen met zichzelf in de student herkent

104
Q

Een leergesprek eindigt met …

A

een samenvatting