Hoofdstuk 2: Angststoornissen Flashcards

1
Q

Fear

A

Emotionele reactie op een specifiek gevaar, identificeerbare dreiging, en wordt gecontroleerd door de bedreigende stimuli of gebeurtenis. Het is een tijdelijk gevoel van intensiteit en hoge arousal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anxiety

A

De gespannen anticipatie van een bedreigende, maar vage situatie of gebeurtenis. Het is een gevoel van onaangename spanning, waarbij het moeilijk is om de precieze oorzaak van de onaangename spanning te benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Low road

A

Onmiddellijke activatie vanuit de informatieverwerking naar de emotiesystemen, die onmiddellijk een signaal geven aan de hypothalamus om het lichaam in actie te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

High road

A

Tragere, preciezere verwerking die samengaat met de low road.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vermijding

A

Een poging om aversieve interne gewaarwordingen van angst te reduceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hypervigilantie

A

Verhoogde waakzaamheid voor potentiële bedreigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interpretatiebias

A

Dingen sneller interpreteren als gevaarlijk op basis van de cognitieve schema’s die gemaakt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Predictie van angst

A

Op basis van onze mentale schema’s gaan we angst ‘overprediceren’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Associatie

A

Op basis van eerdere ervaringen gaan mensen makkelijker stimuli associëren met angstige bedreigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelf-gerichte aandacht

A

Interne aandachtsvernauwing, naar binnen gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitieve bias modificatie

A

Het veranderen van disfunctionele informatie-verwerkingsprocessen door middel van trainingsmethoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aandachtstraining

A

Mensen aanmoedigen om natuurlijke verwerkingen tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Match-mismatch model

A

Veel angstige mensen hebben de neiging om risico en reëel gevaar te overschatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In vivo exposure

A

Jezelf stapsgewijs blootstellen aan de stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Imaginaire exposure

A

Jezelf blootstellen in de verbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Systematische desensitisatie

A

Afwisseling tussen blootstelling en ontspanning.

17
Q

Flooding

A

Extreme exposure zodat de persoon zijn vermijdingsgedrag niet kan stellen.

18
Q

Sociale angst

A

Een persisterende angst waarbij men ongemak in sociale situaties ervaart.

19
Q

Familiaal leren

A

Leren hoe we sociaal dienen te functioneren wat sociaal wel/niet aanvaard wordt door de familie.

20
Q

Paniek

A

Een intense episode van angst en ongemak, gekenmerkt door verschillende somatische en cognitieve symptomen.

21
Q

Agorafobie

A

Het vermijden, of met veel ongemak doorgaan van situaties waarin het moeilijk is om te vluchten, of waarbij hulp niet aanwezig is in geval van een paniekaanval of gerelateerde symptomen.

22
Q

Obsessies

A

Intrusieve en ongewenste, herhaaldelijk optredende, negatieve gedachten.

23
Q

Thought-action fusion

A

Morele veroordeling van de gedachten gebeurt alsof het ware gedragingen zijn.

24
Q

Metagcognities

A

De opvattingen die je hebt over je eigen piekeren.