Hoofdstuk 2 Flashcards
Reflex
Eenvoudige, niet-aangeleerde respons die wordt opgeroepen door een stimulus. Een voorbeeld hiervan is de kniereflex, die optreedt als je tegen de pees vlak onder de knieschijf tikt.
Cerebrale cortex
De dunne grijze massa die het cerebrum bedekt. Bestaat uit een halve centimeter dikke laag cellichamen van neuronen. De cerebrale cortex is verantwoordelijk voor het grootste deel van onze ‘hogere’ mentale processen, waaronder denken en waarnemen.
Somatosensorische cortex
Smalle verticale reep van de pariëtaalkwabben. Speelt een rol bij de tastzin.
Perifere zenuwstelsel (PZS)
Alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het autonome en het somatische zenuwstelsel.
Cerebrale dominantie
Neiging van elke hersenhelft om bepaalde functies te domineren, zoals taal of de perceptie van ruimtelijke relaties.
Frontaalkwab
Gebied voor in de hersenen dat met name een rol speelt bij beweging, het denken en de persoonlijkheid.
Parasympatisch zenuwstelsel
Deel van het autonome zenuwstelsel dat de dagelijkse routine van de inwendige organen in de gaten houdt en het lichaam weer kalmeert nadat dat door het sympathische zenuwstelsel in staat van paraatheid is gebracht.
Antagonist
Medicijn of chemische stof die het effect van een neurotransmitter blokkeert.
Hippocampus
Onderdeel van het limbische systeem; speelt een rol bij langdurige herinneringen.
Hersenstam
Meest primitieve van de drie hersenlagen. Hij bestaat uit de medulla oblongata, de pons en de formatio reticularis.
Centrale zenuwstelsel (CZS)
De hersenen en het ruggenmerg.
Endocriene stelsel
Het hormonale systeem, de chemische boodschappendienst van het lichaam, inclusief de volgende hormoonklieren: hypofyse, bijnieren, geslachtsklieren, schildklier, bijschildklier, alvleesklier, ovaria en testikels.
Soma
Gedeelte van de cel waar de kern zich bevindt. De kern bevat de chromosomen. Dit gedeelte van de cel wordt ook wel cellichaam genoemd. Het evalueert de impulsen die het ontvangt van honderden of soms zelfs van duizenden andere neuronen, vaak tegelijkertijd.
Motorische cortex
Smalle verticale reep van de cortex van de frontaalkwabben; controleert vrijwillige beweging.
Cerebellum
Deze ‘kleine hersenen’ zijn verbonden met de hersenstam. Het cerebellum is verantwoordelijk voor gecoördineerde bewegingen.
Alles of neits principe
Verwijst naar het feit dat het neuron óf volledig vuurt óf helemaal niet.
Evolutie
Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich succesvol aanpast aan zijn omgeving.
Genoom
Het genoom van een organisme omvat één complete set van chromosomen.
Corpus callosum
Een bundel zenuwcellen die de twee hersenhelften met elkaar verbindt en communicatie tussen de twee helften mogelijk maakt.
Autosoom
Een chromosoom dat geen geslachtschromosoom is; bij de mens dus niet het X- of Y-chromosoom, maar een chromosoom uit de 22 paar andere chromosomen.
Hormoon
Chemische boodschapper van het endocriene stelsel. Sommige hormonen hebben dezelfde chemische samenstelling als neurotransmitters.
Fenotype
Waarneembare fysieke kenmerken van een organisme.
Genen
Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele elementen van een chromosoom.
Creatonisme
De religieus geïnspireerde opvatting dat het universum en al het leven op aarde (planten, dieren, mensen) hun ontstaan te danken hebben aan een bijzondere (goddelijke) scheppingsdaad.
Synaptische pransmissie
Transport van de informatie door de synaptische spleet (van het ene neuron naar het andere bijvoorbeeld) door middel van neurotransmitters.
Lateralisatie van de hersenen
Bepaalde hersenfuncties zijn enkel, of grotendeels, vertegenwoordigd in een van beide hersenhersenhelften.
Geslachtschromosoom
Een chromosoom dat onze lichamelijke geslachtskenmerken bepaalt. Vrouwen hebben twee X-chromosomen en mannen een X- en een Y-chromosoom.