Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Wat was Bacons kritiek op het Aristotelische wereldbeeld?

A

Bacon vond dat kennisverwerving niet beperkt moest zijn tot observatie zonder manipulatie; experimenten waren volgens hem essentieel. Hij verwierp het idee dat manipulatie onnatuurlijke kennis zou opleveren en benadrukte juist dat experimenten en empirische observatie onmisbaar zijn voor ware kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vier soorten vooroordelen of “idols” beschrijft Bacon, en wat betekenen ze?

A

Bacon benoemt vier soorten misvattingen of “idols”:
*Idols of the Tribe: menselijke neigingen tot denkfouten zoals confirmation bias en visuele illusies.
*Idols of the Cave: groepsspecifieke vooroordelen die voortkomen uit persoonlijke en culturele ervaringen.
*Idols of the Marketplace: aannames gebaseerd op woorden die we gebruiken maar die niets concreets vertegenwoordigen, zoals “geluk”.
Idols of the Theatre: vooroordelen door blind vertrouwen op autoriteit en traditionele filosofieën zonder kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is inductie belangrijk volgens Bacon, en hoe verschilt zijn benadering van die van Aristoteles?

A

Inductie was voor Bacon een methode waarbij waarneming en rationele gevolgtrekking samenkomen. In tegenstelling tot Aristoteles, die inductieve conclusies als waarheid aannam, benadrukte Bacon de noodzaak van het zoeken naar weerleggingen en het kritisch toetsen van algemene aannames. Hierdoor houdt Bacons inductieproces rekening met het inductieprobleem en mogelijke fouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zag Bacon het gebruik van experimenten in wetenschappelijk onderzoek?

A

Bacon vond experimenten essentieel voor wetenschappelijke vooruitgang, in tegenstelling tot Aristoteles die experimenten afkeurde. Bacon geloofde dat alleen door manipulatie en testen van de natuur echte inzichten verkregen konden worden. Zijn benadering was dus praktisch en empirisch gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was het doel van Descartes’ methode van de twijfel?

A

Descartes wilde door systematisch aan alles te twijfelen tot een onbetwijfelbare basis voor kennis komen. Zijn doel was om zeker te weten wat écht waar is, wat uiteindelijk leidde tot zijn conclusie: “Ik denk, dus ik ben” (Cogito, ergo sum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke invloed had Michel de Montaigne op Descartes?

A

Montaigne inspireerde Descartes met zijn scepticisme en het idee dat geen overtuiging echt gerechtvaardigd kan worden. Hoewel Descartes geen scepticus wilde zijn, gebruikte hij deze twijfelmethode om alle overtuigingen te testen en een onbetwijfelbare waarheid te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bedoelde Descartes met helder en duidelijk inzicht?

A

Helder en duidelijk inzicht betekent volgens Descartes dat iets als waar wordt beschouwd als het door het verstand rationeel en intuïtief helder is. Dit inzicht is voor hem een bewijs van de waarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de drie soorten ideeën die Descartes onderscheidt van Plat?

A
  1. Ingeboren ideeën: ideeën die in het verstand aanwezig zijn, zoals het idee van een driehoek of van God.
  2. Verworven ideeën: ideeën die door ervaring of wetenschap worden getoetst, zoals de zon.
  3. Verzonnen ideeën: niet-rationele ideeën of fantasieën, zoals Pegasus.*
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom wordt Descartes vaak in één adem genoemd met Isaac Newton?

A

Beiden zagen de wereld als
een grote machine: de mechanisering van het wereldbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kun je de drie Britse empiristen benoemen?

A

Locke, Hume en Berkeley

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschillen Locke en Berkeley in hun opvattingen over primaire en secundaire kwaliteiten

A

Locke geloofde dat primaire kwaliteiten objectief en onafhankelijk van de waarnemer bestaan. Berkeley vond dat alle kwaliteiten afhankelijk zijn van waarneming en dus secundair zijn, omdat zonder waarneming er geen bestaan is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kun je de verschillende benaderingen van de drie empiristen benoemen?

A

*Locke gelooft in een objectieve, fysieke werkelijkheid met primaire kwaliteiten die onafhankelijk bestaan van waarnemers.
*Berkeley stelt dat “zijn is waargenomen worden” (esse est percipi) en meent dat de fysieke wereld alleen bestaat als ze wordt waargenomen; zonder een waarnemer, geen realiteit.
*Hume neemt een sceptische houding aan ten aanzien van substantie en causaliteit. Voor Hume zijn substantie en oorzakelijkheid niet echt te kennen, omdat ze niet direct waarneembaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bedoelt George Berkeley met “zijn is waargenomen worden”?

A

Berkeley stelt dat de realiteit afhankelijk is van de waarneming door een geest. Als iets niet waargenomen wordt, bestaat het volgens hem niet. Hij gelooft echter dat God alles in stand houdt wanneer mensen het niet waarnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verschilt Hume’s visie op causaliteit van die van Locke?

A

Hume stelt dat we geen echte kennis kunnen hebben over oorzakelijkheid. Hij gelooft dat we causale verbanden enkel op basis van gewoonte en herhaling aannemen. Locke, daarentegen, beschouwde causale relaties als kennis verworven door ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom was Hume sceptisch over het bestaan van substantie?

A

Hume meende dat we substanties niet direct kunnen waarnemen, maar alleen de eigenschappen ervan. Omdat we substantie niet kunnen observeren, vond hij dat het concept betekenisloos was voor empirisch onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat bedoelt Hume met het concept ‘Priority’ in zijn analyse van oorzakelijkheid, en hoe illustreert hij dit?

A

Hume bedoelt met ‘Priority’ dat gebeurtenis A altijd vooraf moet gaan aan gebeurtenis B om te kunnen spreken van een mogelijke causale relatie.

17
Q

Waarom is ‘Contiguity’ volgens Hume essentieel om oorzakelijkheid te kunnen observeren?

A

‘Contiguity’ (nabijheid) houdt in dat de oorzaak en het gevolg zich dicht bij elkaar in tijd en ruimte bevinden.

18
Q

Waarom is het ‘noodzakelijke verband’ tussen gebeurtenissen volgens Hume problematisch voor empiristen?

A

Het noodzakelijke verband betekent dat het onvermijdelijk is dat als gebeurtenis A optreedt, gebeurtenis B moet volgen. Hume stelt echter dat we dit noodzakelijke verband niet kunnen waarnemen, en dat het daarom voor een empirist onmogelijk is om met zekerheid te zeggen dat er een oorzakelijk verband bestaat. Dit brengt het empirisme in de problemen, omdat empiristen alleen kunnen vertrouwen op wat waargenomen kan worden.

19
Q

Hoe kan het gebrek aan zekerheid over noodzakelijke verbanden leiden tot scepticisme, volgens Hume?

A

Zonder kennis van noodzakelijke verbanden wordt het onmogelijk om definitieve uitspraken te doen over de wereld en de werking van oorzakelijke relaties. Dit leidt tot scepticisme, omdat we geen zekere kennis kunnen hebben over hoe of waarom gebeurtenissen elkaar opvolgen.

20
Q

In hoeverre slaagt Hume erin om een werkbare uitleg voor causaliteit te bieden, ondanks zijn scepticisme over noodzakelijke verbanden?

A

Hume biedt een werkbare uitleg voor causaliteit door te stellen dat onze neiging om oorzakelijke verbanden aan te nemen gebaseerd is op inductie en gewoonte. Deze gewoonte zorgt ervoor dat we de wereld voorspelbaar en begrijpelijk vinden, ondanks het ontbreken van directe kennis van noodzakelijke verbanden. Hoewel dit geen zekere kennis biedt, geeft het een praktische basis voor het begrijpen van gebeurtenissen in het dagelijks leven.

21
Q

Wat betekent constante conjuctie (Hume)?

A

Wanneer je keer op keer een gebeurtenis na een andere ziet gebeuren, ga je dit zien als oorzakelijk = vorm van inductief redeneren (ongeldige redeneervorm).

22
Q

David Hume was een Britse empirist die duidelijk aangaf dat inductie een ongeldige redeneervorm was. Waarom is dat zo? En wat heeft dat voor gevolgen voor de wetenschap?

A

Als je niet alle gevallen hebt gezien, kan je niet zeker zijn van je inductieve conclusies. Het gevolg is dat wetenschap irrationeel is.