Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

waarom lossen polaire stoffen goed op in polaire oplosmiddelen

A

als beide moleculen polair zijn kunnen deze moleculen elkaar sterker aantrekken, omwille van de ladingskanten, hierdoo vormen de moleculen een netwerk en lossen de stoffen in elkaar op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar lossen apolaire stoffen goed o in apolaire oplosmiddelen

A

indien beide moleculen apolair zijn, kunnen de moleculen elkaar niet aantrekken, omdat ze geen ladingskanten hebben, zo vormen ze geen netwerk en lossen de stoffen in elkaar op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de invloed van temperatuur bij de oplosbaarheid

A

de oplosbaarheid van vaste stoffen en van vloeistoffen in vloeistoffen stijgt bij toenemende temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

invloed van druk op oplosbaarheid

A

de oplosbaarheid van gassen in vloeistoffen stijgt bij toenemende druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de invloed van een emulgator

A

het toevoegen van een emulgator verhoogt de oplosbaarheid van apolaire stoffen in polaire oplosmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom is er meer energie nodig om polaire moleculen van aggregatietoestand te veranderen

A

omdat polaire moleculen ladingskanten bezitten, is er aantrekking tussen moleculen, hierdoor moet je meer energie hebben om ze uit elkaar te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

is de kook en smelttemperatuur bij ionbindingen hoog of laag

A

heel hoog, omdat ze extreem polair zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is oppervlaktespanning

A

de moleculen aan het rand van de waterdruppel worden alleen naar binnen aangetrokken hierdoor wordt het water bolvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is elektrisch stroom

A

is een verplaatsing van ladingen ineen elketrisch veld onder invloed van een aangelegde spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer is een stof elektrisch geleidend

A

wanneer deze stof beschikt over geladen deeltjes die vrij beweegelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn elektrolyten

A

zijn stoffen die gesmolten toestand of opgelost in water vrij beweegelijke positieve en negatieve ionen leveren en in die toestand de elektrische stroom geleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is dissociatie

A

is het splitsen van een ionverbinding in losse ionen onder invloed van het polaire oplosmiddel water.

een ionverbinding die kan dissociëren in het wateer is een ionfore stof of een iondragende stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is hydratie

A

na de dissociatie wordt elk ion omringd met een mantel van georiënteerde watermoleculen, dit wordt hydratie genoemd (geheel zijn elektrolyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is ionisatie of ionbaren

A

het proces waarbij een atoomverbinding splitst in losse ionen onder invloed van het polaire oplosmiddel water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een atoombinding die kan splitsen of ioniseren in het water is een ….

A

ionogene of ionbarende stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn niet elekrolyten

A

wanneer de kracht tussen de atoombinding groter is dan de kracht van het water op de atoombinding zal deze niet splitsen en dus geen elektrische stroom geleiden

17
Q

waarom zijn apolaire soffen meestal een gas

A

omdat er geen ladingskanten zijn. Hierdoor trekken de moleculen elkaar niet aan en bewegen ze dus verder van elkaar = gasvormig

18
Q

waarom zijn polaire stoffen meestal vast of vloeibaar

A

omdat er hier ladingskanten zijn hierdoor trekken de moleculen elkaar aan waardoor de moleculen dichter op elkaar zijn naarmate hoe groot de delta En waarde is.

19
Q

welk toestand hebben polaire moleculen als de delta EN klein is

A

gas of vloeibaar omdat er kleinere ladingskanten zijn waardoor de molecuul zwak polair is

20
Q

welke toestand hebben polaire moleculen met een grote delta EN waarde

A

VLOEIBAAR OF VAST omdat er tussen de moleculen een hardere aantrekking is waardoor ze dichter op ellkaar zitten en dus vloeibaar of vast zijn

21
Q

wat zijn roosterkrachten

A

het zijn de krachten tussen de ionen van een polaire molecuul

22
Q

wat is een dipol-dipool aantrekking

A

een aantrekking tussen twee polaire molecule

23
Q

aan welke drie voorwaarde moet een stof voldoen om ionbarend of ionogene te zijn

A
  • de stof is een atoomverbining
  • het lost op in water
  • het geleidt de elektrische stroom