hoofdstuk 11 Flashcards

1
Q

in woorden

twee driehoeken zijn congruent
als en slechts als

A

de overeenkomstige zijden even lang zijn
en
de overeenkomstige hoeken even groot zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in symbolen

twee driehoeken zijn congruent
als en slechts als

A

driehoek ABC = driehoek EFG



|AB| = |EF|
|BC| = |FG|
|AC| = |EG|
en
A = E B = F en C = G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn congruente figuren

A

congruente figuren zijn figuren die de dezelfde groote en vorm hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uit wat onstaat een congruente figuur

A

een congruente figuur onstaat door één transformatie of een opeenvolging van transformaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn alle congruentie kenmerken?

A

ZZZ
ZHH
HZH
ZHZ
ZZ90°

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly