Hoofdstuk 10: positivisme en strucutralisme Flashcards

1
Q
  1. Waar gaat het positivisme en het structuralisme vanuit?
  2. Ontologie?
  3. Methodologie?
  4. Wanneer ontstaat het positivisme? Wie is hier de grondlegger van?
  5. Wanneer ontstaat het structuralisme? Wie is hier de grondlegger van?
A
  1. gaan uit van de gedachte dat de maatschappij- en geesteswetenschappen dezelfde aanpak moeten volgen als natuurwetenschappen: oriënteren op publiek controleerbare ervaring of op formele kenmerken van het onderzoeksobject
  2. Ontologisch holisme: het geheel is primair (niet het individu)
  3. methodologisch collectivisme: gaat uit vat het collectief en een waarnemersperspectief, hanteert, kijkt naar structuren wetten staten en volken.
  4. Ontstaan begin negentiende eeuw. Belangrijkste vertegenwoordiger is August Comte: alleen empirische wetenschap levert werkelijke kennis op. Kennisaanspraken baseren zich op traditie, metafysica religieuze openbaringen.
  5. heeft zich laten inspireren door de idee van de zwitserse taalkundige Saussure, die taal expliciet als een autonome structuur opvat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Durkheim

  1. waarin was durkheim geïnteresseerd?
  2. Welke stelling (en van wie) neemt Durkheim over?
  3. Commentaar op drie stadia van kennis
A
  1. Hij was een franse positivist. Hij ontwikkelde vooral interesse voor de kentheorie van Kant en voor het positivisme van Auguste Comte.
  2. Neemt de stelling can Comte over dat de wetenschappelijke methoden ook de basis voor de studie van de maatschappij moeten wormen. Het idee dat zulke kennis praktisch moet worden ingezet treffen we bij hem aan. Van Comte leert hij bovendien dat het domein van een wetenschap relatief autonoom is en dat het dus onjuist is om bijvoorbeeld biologische verklaringen te zoeken voor sociale verschijnselen. – In de maatschappij op zoek gaan naar feiten en deze ordenen in wetten of regelmatigheden (positivistisch).
  3. een wetenschap die leeft en zich ontwikkelt ka niet tot een enkel, uniek probleem gereduceerd worden waarop een groot intellect voor eens en voor altijd zijn stempel heeft gezet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Durkheim

  1. waarin was durkheim geïnteresseerd?
  2. Welke stelling (en van wie) neemt Durkheim over?
  3. Commentaar op drie stadia van kennis
  4. Wat zijn de grondprincipes van Durkheim?
  5. Collectieve representaties
  6. Bekende studie van Durkheim
  7. Religie
A
  1. Hij was een franse positivist. Hij ontwikkelde vooral interesse voor de kentheorie van Kant en voor het positivisme van Auguste Comte.
  2. Neemt de stelling can Comte over dat de wetenschappelijke methoden ook de basis voor de studie van de maatschappij moeten wormen. Het idee dat zulke kennis praktisch moet worden ingezet treffen we bij hem aan. Van Comte leert hij bovendien dat het domein van een wetenschap relatief autonoom is en dat het dus onjuist is om bijvoorbeeld biologische verklaringen te zoeken voor sociale verschijnselen. – In de maatschappij op zoek gaan naar feiten en deze ordenen in wetten of regelmatigheden (positivistisch).
  3. een wetenschap die leeft en zich ontwikkelt ka niet tot een enkel, uniek probleem gereduceerd worden waarop een groot intellect voor eens en voor altijd zijn stempel heeft gezet.
  4. Sociologie wordt gevormd door sociale feiten. Sociale feiten zijn extern aan, of onafhankelijk van het individu; ten tweede hebben ze over het individu een zeker dwingend vermogen. Ze bestaan uit representaties van handelen: ze behelzen conventionele manieren van doen, denken en geloven.
    - Iedere wijze van doen, bestendig of niet, in staat omo p het individu een uitwendige dwang uit te oefenen
    - iedere wijze van doen die algemeen is op het niveau van een gegeven samenleving, terwijl hij toch een bestaan heeft onafhankelijk van deze individuele verschijningsvormen.
    - op basis van sociale feiten kan je deductief nomologische feiten opstellen: wetmatigheden.
  5. Collectieve representaties zijn sociaal, het individuele treft ze aan in een lang waar het buiten zijn wil om geboren werd en in een opvoeding die het niet gewild heeft. Collectieve representaties voor de onderzoeker zijn representaties van de sociale realiteit en de sociale realiteit wordt weer gevormd door zulke collectieve representaties.
  6. Bekend werk van Durkheim is zijn studie over zelfmoord. Hij onderzoekt de zelfmoordcijfers in verschillende streken in Europa en constateert dat streken waarin er sprake is van een minder sterke sociale integratie/controle minder zelfmoord voorkomt: 2 sociale feitenL integratie en zelfmoordcijfer. Hiertussen legt hij een wetmatig verband.
  7. Het verlies van traditionele sociale bindmiddelen: religie kan niet langer zijn sociale functie vervullen en er zullen dus andere manieren moeten komen om de sociale samenhang te waarborgen en om andere negatieve gevolgen van vooruitgang en modernisering te ondervangen. Volgens Drukheim kan de sociologie hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Max Weber.

Wat moet sociologie zijn?

A

Sociologie moet verstenen zijn. Strijd tussen deze denkers en positivistische. Positivistische benadering is echter de sterkste benadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Saussure

A

1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Saussure
1. Waarvoor probeert Saussure de fundamenten te leggen?
2. Wat creëren de denkbeelden van Saussire voor de taalkunde? (in zijn boek)
3. Onderscheid langua en parole
4. Welke twee elementen hebben tekens volgens Saussure?
5. De arbritairiteit van het taalteken
6 Jungrammatices

A
  1. voor een zelfstandige wetenschap van de linguïstiek of algemene taalwetenschap. Hiervoor ging het over de historische ontwikkeling van taal. Volgens Saussure moet je talen in de eerste plaats als structuren beschouwen.
  2. een eigen object van onderzoek, formuleren de criteria voor wat als een adequate verklaring van zulke waarnemingen kan gelden.
  3. Parole vindt plaats in de context van langue (het systeem van de taaltekens). Parallel met Durkheim; langue is een soort sociaal feit in de zin van Dirkheim. Staat buiten het individu en heeft een dwingende invloed op dat individu.
  4. de betekenaar: de klank als onderdeel van een taalsysteem. En het betekent: het mentale begrip dat met het teken verbonden is.
  5. Taal onderscheidt zich radicaal van andere social instituties door wat hij noemt het arbitraire karakter van het taalteken: er is geen enkel natuurlijk, intern of wezenlijk verband met datgene wat ze aanduiden, dit geldt voor zowel de klank als het concept.
  6. Dankzij Junggrammatiker werd taal niet langer beschouwd als een organisme dat zichzelf ontwikkelt, maar als een product van de collectieve geest van taalkundige groepen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Levi-Strauss

  1. Waarvan neemt Strauss afstand?
  2. Waar moet je naar kijken?
  3. Hoe ziet Strauss cultuur?
  4. verwantschapsystemen
A
  1. Probeert afstand te nemen van de interpreterende benadering in de antropologie.
  2. Je moet kijken naar de onbewuste infrastructuur achter bewuste fenomenen. En naar relaties tussen fenomenen en symbolen. Ondertussen moet je zoeken naar algemene wetten.
  3. Je moet cultuur zien als een systeem. Deze maken culturen ook vergelijkbaar. Hij probeert dit niet in hun context te verklaren maar door middel van de structuur te verklaren.
  4. Dit zijn volgens Strauss ook onbewuste systemen. Waarbij we niet voortdurend nadenken over de betekenis van dei systemen. Deze verwachtschapsystemen komen niet voort uit de natuur, ze zijn cultureel. Je kunt structureel vergelijkingen maken. Verwantschapsystemen bevatten vier elementen: vader, moeder, broer en zus. Er is ook altijd aanwezigheid van bepaalde taboes en er zijn verschillen tussen verwantschapsystemen: overeenkomsten en verschillen vergelijken is onmogelijk. Dit zorgt voor de mogelijkheid van algemene uitspraken over cultuur en de ontwikkeling van cultuur. Dit zou de antropologie wetenschappelijker maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levi-Strauss

  1. Waarvan neemt Strauss afstand?
  2. Waar moet je naar kijken?
  3. Hoe ziet Strauss cultuur?
  4. verwantschapsystemen
A
  1. Probeert afstand te nemen van de interpreterende benadering in de antropologie.
  2. Je moet kijken naar de onbewuste infrastructuur achter bewuste fenomenen. En naar relaties tussen fenomenen en symbolen. Ondertussen moet je zoeken naar algemene wetten.
  3. Je moet cultuur zien als een systeem. Deze maken culturen ook vergelijkbaar. Hij probeert dit niet in hun context te verklaren maar door middel van de structuur te verklaren.
  4. Dit zijn volgens Strauss ook onbewuste systemen. Waarbij we niet voortdurend nadenken over de betekenis van dei systemen. Deze verwachtschapsystemen komen niet voort uit de natuur, ze zijn cultureel. Je kunt structureel vergelijkingen maken. Verwantschapsystemen bevatten vier elementen: vader, moeder, broer en zus. Er is ook altijd aanwezigheid van bepaalde taboes en er zijn verschillen tussen verwantschapsystemen: overeenkomsten en verschillen vergelijken is onmogelijk. Dit zorgt voor de mogelijkheid van algemene uitspraken over cultuur en de ontwikkeling van cultuur. Dit zou de antropologie wetenschappelijker maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Roland Barthes
1. Denkbeelden
2. Uit welke delen bestaat een teken? Wat voor tekens zijn er?
3. Wat analyseert Barthes?
4 Hoe ziet Barthes teksten? (de dood van de auteur)
5 Wat is een mythe?

A
  1. Hij is zowel post structuralist als structuralist. De grenzen tussen deze twee stromingen zijn niet altijd even duidelijk. Hij past bepaalde aannames van Saussure toe op literatuur en cultuur. Daar gaat het volgens hem ook om de studie van tekens.
    • betekenaar: de expressie - betekene: de inhoud
      primair teken: denotatie, de letterlijke betekenis van iets. Secundair teken: de bijbetekenis.
  2. De analyse van de relatie tussen primaire en secundaire teken. Een primair teken bestaat uit een expressie en een primaire inhoud en die twee samen vormen de expressie van het secundair teken wat ook weer een bepaalde inhoud heeft.
  3. Teksten moe tje niet lezen als producten van auteur met bepaalde bedoeling, maar als structuur van de tekens in een tekst of kunstwerk. Die tekens kunnen van alles uitdrukken zonder dat de maker zich daar zelf bewust van is.
  4. Stereotype dat een cultureel gegeven voorstelt als natuur. Bepaalde dingen worden gezien als onveranderlijk en essentieel. Hebben een impliciete ideologische betekenis waar mensen zich vaak niet bewust van zijn. Die zou je volgens Barthes moeten analyseren. Door mythes wordt een manier van doen of denken die willekeurig en toevallig miss en afhangt van bestaande maatschappelijke conventies, als volstrekt natuurlijk en vanzelfsprekend voorgesteld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Jacques Lacan

  1. Wat ontwerpt hij?
  2. Wat is een belangrijk onderwerp bij Lacan? (De notie van het spiegelstadium)
  3. 3 begrippen die bij Lacan horen
  4. Structuralistische wending psychoanalyse
A
  1. Ontwerpt een psychoanalyse die het subject destabiliseert. Hij kijkt naar de onbewuste dynamiek tussen driften en rationele zelf in de samenleving. Zijn kijk is structuralistisch en post structuralistisch.
  2. Het imaginaire. Onze ik wordt gevormd doordat we een beeld van onszelf maken in relatie tot de buitenwereld. Dit gebeurt al heel jong. Het beeld dat wij van onszelf hebben is een effect van beelden die wij van anderen maken. Daarom zijn wij altijd van onszelf vervreemd.
  3. Het imaginaire: het subject. Representatie van onszelf in relatie tot onszelf en anderen
    Het symbolische: in dit domein bevinden wij ons. Talige regels en maatschappelijke normen. Het gaat om symbolen en tekens. Mensen definiëren zichzelf in relatie tot die symbolische wereld van taaltekens. Uitdrukken en uitgedrukt worden. Is vervreemding maar biet ook mogelijkheden om over die vervreemding heen te komen.
    Het reëel: de niet symbolische werkelijkheid. De wereld die niet in tekens gevat is.
  4. Streeft niet naar het blootleggen van de verborgen geheimen van de ziel, maar vat het onbewuste op als een autonoom stelsel van tekens, dat geheel aan de controle van het bewuste zelf ontsnapt. Hij geeft hiermee een structuralistische wending aan de psychoanalyse.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Jacques Lacan

  1. Wat ontwerpt hij?
  2. Wat is een belangrijk onderwerp bij Lacan? (De notie van het spiegelstadium)
  3. 3 begrippen die bij Lacan horen
  4. Structuralistische wending psychoanalyse
A
  1. Ontwerpt een psychoanalyse die het subject destabiliseert. Hij kijkt naar de onbewuste dynamiek tussen driften en rationele zelf in de samenleving. Zijn kijk is structuralistisch en post structuralistisch.
  2. Het imaginaire. Onze ik wordt gevormd doordat we een beeld van onszelf maken in relatie tot de buitenwereld. Dit gebeurt al heel jong. Het beeld dat wij van onszelf hebben is een effect van beelden die wij van anderen maken. Daarom zijn wij altijd van onszelf vervreemd.
  3. Het imaginaire: het subject. Representatie van onszelf in relatie tot onszelf en anderen
    Het symbolische: in dit domein bevinden wij ons. Talige regels en maatschappelijke normen. Het gaat om symbolen en tekens. Mensen definiëren zichzelf in relatie tot die symbolische wereld van taaltekens. Uitdrukken en uitgedrukt worden. Is vervreemding maar biet ook mogelijkheden om over die vervreemding heen te komen.
    Het reëel: de niet symbolische werkelijkheid. De wereld die niet in tekens gevat is.
  4. Streeft niet naar het blootleggen van de verborgen geheimen van de ziel, maar vat het onbewuste op als een autonoom stelsel van tekens, dat geheel aan de controle van het bewuste zelf ontsnapt. Hij geeft hiermee een structuralistische wending aan de psychoanalyse.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
Slavoj Zizek
1. Wiens idee ontwikkelde hij verder?
2Wat voor draai geeft hij er aan?
3Wat is populair van hem?
4Welke dimensie verdwijnt naar de achtergrond?
A
  1. Lacan. Zijn even tal- als invloedrijke publicaties vormen een toepassing van Lacans idee op allerlei ontwikkelen in de hedendaagse politiek, economie en populaire cultuur.
  2. Een narcistische draai: maatschappijkritiek
  3. Zijn filmanalyses. Volgens hem s de film de ultieme perverse kunst omdat hij ons leert hoe te verlangen. een film toont ons hoe het reële gevormd is door het symbolische en het imaginaire.
  4. De talige of semiotische dimensie verdwijnt naar de achtergrond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly