Hoofdstuk 1. Visie op psychologie en gezondheid Flashcards

1
Q

Wat is gezondheid?

A

Gezondheidscontinuüm:
Positieve staat van lichamelijk, mentaal en sociaal welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak onder adolescenten?

A

Letsel door ongeval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke theorie refereert aan het mind-body problem?

A

Theorie van Plato: lichaam en geest zijn gescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt klassieke conditionering in?

A

Aanbieden van neutrale stimulus tegelijk met een ongeconditioneerde stimulus die na een aantal keren met elkaar in verband worden gebracht.
Ongeconditioneerde stimulus wordt een geconditioneerde stimulus die een geconditioneerde respons uitlokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt operante conditionering in?

A

Gedragsverandering / leerproces tot stand gebracht door gevolgen (belonen of straffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke vier pijler richt de gezondheidspsycholoog zich?

A
  1. Het bevorderen en behouden van gezondheid
  2. Het voorkomen en behandelen van ziekte
  3. Het vaststellen van oorzaken en diagnostische verbanden tussen gezondheid, ziekte en gerelateerde disfuncties
  4. Het analyseren en verbeteren van gezondheidssystemen en -beleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg het bio-psychosociaal perspectief uit

A

Biologische factoren
genetisch materiaal en processen
het functioneren en de structuur van het menselijk lichaam

psychologische factoren
cognitie, emoties en motivatie

Sociale factoren
De interactie van een individu in en met de samenleving en gemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levensduurperspectief is:

A

Karaktereigenschappen van een individu afgezet tegen vroegere ontwikkeling, huidige staat en ontwikkeling in de toekomst
(vroegkinderlijke gebeurtenissen hebben invloed op verdere ontwikkeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Epidemiologen stellen risicofactoren en gezondheidsverschillen vast in een populatie.
Noem de 4 termen vanuit de epidemiologie

A
  1. Mortaliteit - sterfte
  2. Morbiditeit - ziekte
  3. Prevalentie - aantal gevallen op bepaald moment
  4. Incidentie - aantal nieuwe gevallen in een bepaalde periode
  5. Epidemie - verwijzing naar situatie waarin incidentie snel is toegenomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociologie verwijst naar

A

Sociale leven van mensen in groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(Medische) Antropologie bestudeert…:

A

Culturen
Bestudeert verschillen in gezondheid(szorg) over verschillende culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de belangrijkste onderzoeksmethoden

A
  1. experimenteel onderzoek (onderzoeken van afhankelijke variabelen om te onderzoeken wat voor effect het heeft op een afhankelijke variabele)
  2. Quasi experimenteel onderzoek (groepen verdelen, retroperspectief en prospectief)
  3. Correlatie onderzoek (onderzoek naar verbanden tussen variabelen)
  4. Ontwikkelingsbenadering, vanuit levensduurperspectief. Onderzoeken en vergelijken van onderwerpen op verschillende leeftijden. Transversale benadering en Longitudinale benadering.
  5. Enkelvoudig onderwerp benadering = case-studie. Ontwikkeling evalueren
  6. Genetisch onderzoek
  7. Tweeling- en adoptiestudies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In de ontwikkelingsbenadering worden twee verschillende benaderingen genoemd. Welke zijn dit en leg ze uit.

A
  1. Transversale benadering: verschillende onderwerpen onderzoeken/observeren op het zelfde momoment
  2. Longitudinale benadering: terugkerende observatie over een langere periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chromosomen zijn …… structuren, het uiteinde bevat ……. .

….. zijn eenheden binnen chromosomen, in paren waarvan 1 …… gen en een …. gen.

Mannen hebben 1 …. en 1 ….
Vrouwen hebben 2 ….

A

Draadachtige, DNA
Genen, dominant, recessief

Mannen hebben 1 groot (X) en 1 klein (Y) chromosoom
Vrouwen hebben 2 grote (X en X) chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bedoeld met epi-genetische effecten?
Welke omgevingsfactoren beïnvloeden epi-genetische effecten?

A

Proces in de chemische structuren of rondom het DNA hoe, wanneer en hoeveel genen reageren.
Omgevingsfactoren die epi-genetische veranderingen teweeg brengen zijn: Chemicaliën, bacteriën en virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly