hoofdstuk 1, paragraaf 1 Flashcards

1
Q

hoe hoger de (1), hoe kleiner de (2)

A
  1. prijs
  2. gevraagde hoeveelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de wet van de vraag?

A

als iets duurder is, wil je er minder van kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ontstaan de individuele vraag?

A

consumenten die producten vragen, bedenken telkens hoeveel ze van iets willen kopen nadat ze weten hoe duur het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de betalingsbereidheid?

A

de maximale prijs die een consument wil betalen voor één product bij een gegeven aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het consumentensurplus?

A

het verschil tussen de betalingsbereidheid en de daadwerkelijke prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe reken je het consumentensurplus uit?

A

betalingsbereidheid per eenheid - prijs per eenheid (bij elkaar optellen bij een extra stuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de discrete vraag?

A

de gevraagde aantallen zijn een geheel product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn substitueerbare producten?

A

de producten hebben hetzelfde doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn complementaire producten?

A

de producten vullen elkaar aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn exogene factoren?

A

de vraag naar producten wordt beïnvloed door omstandigheden waar je geen invloed op hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly