Hoofdstuk 1: Evolutie van het Staatsrecht Flashcards

1
Q

Wat zijn de 2 verzachtigingen van de eenheidsstaat?

A
  1. Deconcentratie
    = verdeling van taken binnen de gecentraliseerde eenheidsstaat. Ze hebben geen onderscheiden rechtspersoonlijkheid en de hogere overheid behoudt het hiërarchisch toezicht.
  2. Decentralisatie
    = autonome overheden hebben eigen bevoegdheden.
    Hier zijn 2 soorten bij: functionele en territoriale. Ze hebben wel een eigen onderscheiden rechtspersoonlijkheid en de hogere overheid oefent administratief toezicht uit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 2 vormen van federalisme?

A
  1. Het centripetaal of agregatief federalisme
    = een aansluiting van voorheen onafhankelijke Staten.
  2. Centrifugaal of segretatief
    = het uiteenvalleen van een eenheidsstaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 wetten van federalisme?

A
  1. De autonomie van de deelstaten
    = De deelstaten zijn zelfstandige rechtspersonen, met eigen organen, eigen bevoegdheden en eigen financiële middelen
  2. De participatie van de deelstaten
    = zij waarborgt dat het statuut van de deelstaten, niet eenzijdig tegen hun wil in kunnen worden gewijzigd.
  3. De coöperatie
    = toenemende samenwerking tussen de deelstaten onderling (horizontaal) en de federale overheid en de deelstaten (verticaal).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de concurrerende bevoegdheden?

A
  1. Integrale of eigenlijke concurrerende bevoegdheden
    = hier mogen de deelstaten slechts handelen zolang de federale overheid niet is opgetreden. Zodra de federale overheid een regeling aanneemt, worden de vroegere deelstatelijke normen van rechtswege opgeheven.
  2. Beperkte of oneigenlijke concurrerende bevoegdheden
    = het komt aan de federale overheid toe basisregels vast te stellen en waar de deelstaten deze basisregels mogen aanvullen, zonder ze te schaden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 2 stelsels die we hebben voor wetten te toetsen op hun grondwettigheid?

A
  1. Een diffuus stelsel
    Dit komt voor bij de common law landen. Elke rechter komt het toe om een grondwetstoetsing uit te voeren. Het Hooggerechtshof staat aan de top van de piramide.
  2. Kelseniaanse model = gecentraliseerde stelsel
    = hierbij is er een Grondwettelijk Hof die monopolie heeft op de grondwetstoetsing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 stelsels zijn er op het vlak van representatieve of onrechtstreekse democratie?

A
  1. Presidentieel stelsel: de president wordt rechtstreeks verkozen en ontleent hieraan zijn politieke macht. De machtenscheiding wordt strak toegepast, ze staan in een onafhankelijke verhouding tegenover elkaar.
  2. Parlementaire monarchie
    In de parlementaire monarchie daarentegen is de functie van Staatshoofd, de Koning, erfelijk en de Koning is onschendbaar en onverantwoordelijk maar ook onbekwaam om alleen te handelen.
    Er is een grotere samenwerking tussen het Parlement en de regering die in wederzijdse afhankelijke verhouding tegenover elkaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent “wet” in de Grondwet?

A
  1. Voor 1 oktober 1980 = “wetgevende norm” –> Gemeenschappen en gewesten mogen regelen. Het moet wel uitdrukkelijk zijn toegewezen of accessoria zijn.
  2. Na 1 oktober 1980 = “federale wet” –> Gemeenschappen en gewesten mogen niet regelen.
    Uitzondering: artikel 10 BWHI (het moet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de toegewezen bevoegdheden) of ondubbelzinnige toelating in wet staatshervorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen materiële en formele wet? Wat is het belang van dit onderscheid?

A
Formeel = uitgevaardigd door de wetgevende macht. 
Materieël = algemeen, onpersoonlijke rechtsregel. 

Belang van het onderscheid:
1. Het Hof van Cassatie neemt enkel kennis van beroepen die te maken hebben met wet in materiële zin.

  1. Wetten in materiële zin moeten verplicht worden onderworpen aan voorafgaande raadpleging van de afdeling wetgeving van de Raad van State.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het onderscheid tussen “bij de wet” en “krachtens de wet”?

A
  1. Bij de wet of door een wet betekent dat de wetgevende macht uitsluitend bevoegd is en dat zij haar bevoegdheid niet mag opdragen aan de koning. Tenzij 3 cumulatieve voorwaarden.
    1) Uitzonderlijke omstandigheden
    2) De machtiging moet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn.
    3) de door de Koning getroffen maatregelen moeten worden bekrachtigd bij wet en dit binnen een de machtigingswet vastgestelde relatief korte termijn.
  2. Krachtens een wet = hierbij mag de wetgevende macht haar regelingsbevoegdheid mag opdragen aan de Koning die dan moet handelen binnen de wet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de residuaire bevoegdheid in?

A
  1. Horizontaal
    Wetgevende macht heeft de residuaire bevoegdheid, die niet expliciet in de GW maar via bepalingen valt af te lezen.
  2. Verticaal
    Residuaire bevoegdheid ligt bij federaal niveau. de Gemeenschappen en gewesten hebben toegewezen bevoegdheden via Grondwet en BWHI.
    Uitzondering: artikel 35 GW. Nog niet van kracht, dit zou de residuaire aan de gemeenschappen en gewesten geven. 2 voorwaarden
  3. Overgangsbepaling die met bijzondere meerderheidswet moet worden aangenomen.
  4. Er moet een lijst van federale aangelegenheden worden opgesteld en opgenomen in de grondwet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly