Hoofdstuk 1 Flashcards
Schaarste ( economisch begrip )
Wilt zeggen dat onze middelen ( geld / tijd ) beperkt zijn.
Absolute schaarste
Er is van een product weinig, bijv. Diamant
Behoeften
Dingen/zaken die mensen willen hebben of gebruik van willen maken, zijn onbeperkt en verschuiven in de tijd door meer inkomen en andere behoeften.
Primaire behoeften
Zijn noodzakelijk om in leven te blijven ( eten, drinken , kleding etc )
Producten
Goederen of diensten, goederen zijn tastbare producten, diensten zijn niet tastbare producten ( bijv, naar de kapper of een ritje in de achtbaan )
Alternatief aanwendbaar
Wilt zeggen dat iets (goederen of tijd) op meerdere manieren gebruikt kan worden, je kiest voor de economisch meest gunstigste
Welvaart
De mate waarin je schaarste wordt teruggedrongen , er is aan meer behoeften voldaan en dus neemt je welvaart toe
Toename van de welvaart
Er zijn meer behoeften bevredigd, maar het aantal behoeften neemt ook toe
Budget
Het bedrag wat je hebt te besteden.
Budgetlijn
Geeft van 2 producten aan welke keuze mogelijkheden er zijn , want meer van het 1 lijdt tot minder van het ander
Opofferingskosten
De kosten die ergens aan zitten om voor iets te kiezen ( bijvoorbeeld je kiest 6 truitjes maar kunt nu nog maar 2 broeken. Hoe meer shirtjes hoe minder broeken]
Specialisatie
Je op 1 iets richten bijvoorbeeld brood bakken of fietsen maken
Directe ruil
Goederen/diensten worden direct geruild tegen goederen/diensten
Indirecte ruil
Goederen/diensten worden geruild tegen geld en voor geld koopt men goederen/diensten
Transactie kosten
Kosten die moeten worden gemaakt om een ruil tot stand te brengen