Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wat verstaan we onder Kostprijs?

A

De som van toegestane kosten. Noodzakelijke kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt verstaan onder kosten?

A

De geldwaarde van de opgeofferde productiemiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke 3 manieren kunnen de kosten ingedeeld worden?

A

De kostencategorieën. Directe en Indirecte kosten. Constante en Variabele kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan grond gebruikt worden?

A

Grond als vestigingsplaats. Grond als leverancier van delfstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen grondstof en hulpstof?

A

Grondstof vindt u terug in het eindproduct, hulpstof niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke drie manieren worden de belastingen ingedeeld?

A

Kostprijsverhogende belastingen.
Belastingen waarvoor de ondernemer als incasseerder optreedt.
Belastingen over de winst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat verstaat men onder directe kosten?

A

Kosten waarvan makkelijk kan worden vastgesteld voor welk product ze gemaakt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat verstaat men onder indirecte kosten?

A

Kosten waarvan niet vastgesteld kan worden voor welk product ze gemaakt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt de primitieve opslagmethode in?

A

Ook wel eenvoudige opslagmethode. De indirecte kosten worden doormiddel van 1 opslagpercentage opgenomen in de kostprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is fabricagekostprijs?

A

Fabricage kosten per eenheid product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn fabricagekosten?

A

Dat zijn alle kosten die nodig zijn om het product te maken. Grondstoffen, lonen en machinekosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de verkoopkosten?

A

Alle kosten die nodig zijn om het product verkocht te krijgen. vb: transportkosten, reclamekosten en kosten van de afdeling verkoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uit welke 4 onderdelen bestaat de verkoopprijs?

A

Fabricagekosten + Verkoopkosten =
Commerciele kostprijs
Commerciele kostprijs + winstopslag/verkoopwinst = Verkoopprijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt de verfijnde opslagmethode in?

A

De indirecte kosten worden met behulp van meer opslagpercentages opgenomen in de kostprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn variabele kosten?

A

Kosten zijn variabel als ze reageren op uitbreidingen of inkrimpingen van de geproduceerde en/of verkochte hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke drie manieren kunnen variabele kosten reageren op een verandering van de productieomvang?

A

Rechtevenredig stijgen =Proportioneel varaibele kosten
Meer dan evenredig stijgen = progressief variabele kosten
Minder dan evenredig stijgen = degressief variabele kosten

17
Q

Wat zijn constante kosten?

A

Kosten die niet reageren op de verandering van de productieomvang.

18
Q

Hoe luidt de kostprijs formule?

A

C V
– + –
N W

C = totale constante kosten
N = Normale productie/afzet
V = totale verwachte variabele kosten
W = verwachte productie/afzet
19
Q

Hoe wordt het verkoopresultaat berekend?

A

Verkoopresultaat = verwachte afzet x (verkoopprijs - commerciele kostprijs)

Verkoopprijs - commerciele kostprijs = verkoopwinst

20
Q

Hoe wordt het bedrijfsresultaat berekend?

A

Bedrijfsresultaat = totale opbrengst - totale kosten

Totale opbrengst = revenuen = verwachte afzet x verkoopprijs

21
Q

Wat is het bezettingsresultaat?

A

Het verschil tussen het verkoopresultaat en het bedrijfsresultaat. Dit ontstaat door het verschil in constante kosten bij verschil in productie hoeveelheid.

22
Q

Hoe wordt het bezettingsresultaat berekend?

A

Bezettingsresultaat = (verwachte bezetting - normale bezetting) x constante kosten per eenheid.
C
(W-N) x —
N

23
Q

Wanneer wordt de voorraadmutatie betrokken in de berekening van het bedrijfsresultaat?

A

Wanneer er een correctie berekend moet worden door verandering in de voorraad.

24
Q

Geef een voorbeeld van een vast activa.

A

Vaste activa zijn bezittingen van een onderneming die langer meegaan dan een jaar. gebouwen, inventaris, computers en auto’s.

25
Waaruit bestaat de aanschafwaarde van een duurzaam productiemiddel?
Aanschafwaarde = aanschafprijs + bijkomende kosten.
26
Uit welke drie dingen bestaan de kosten van de vaste activa?
Afschrijvingskosten, interestkosten en complementaire kosten.
27
Wat zijn complementaire kosten?
Alle kosten behalve afschrijvingskosten en interestkosten. vb. onderhoud en energieverbruik.
28
Wat verstaan we onder restwaarde?
De waarde bij het afstoten van het actief. De restwaarde kan zowel positief als negatief zijn.
29
Wat verstaan we onder de technische levensduur?
De technische levensduur eindigt als het duurzaam productiemiddel het niet meer doet.
30
Wat verstaan we onder economische levensduur?
De periode waarin het rendabel is om het duurzaam productiemiddel te gebruiken.
31
Wat is afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs?
Het af te schrijven bedrag is elk jaar gelijk. A - R afschrijfkosten p.j. = -------- n A = aanschafwaarde inclusief bijkomende kosten R = restwaarde n = economische levenduur
32
Wat gebeurd er bij afschijven met een vast percentage van de boekwaarde?
Het af te schrijven bedrag wordt elk jaar minder.
33
Wat is de boekwaarde?
Boekwaarde is de aanschafprijs min de gedane afschrijvingen.
34
Wat gebeurd er bij afschrijven op basis van gebruik?
Het af te schrijven bedrag is afhankelijk van het gebruik.
35
Hoe wordt het gemiddelde geinvesteerde vermogen berekend?
(A + R) gem geinvesteerd vermogen = ----------- 2 A = aanschafwaarde inclusief bijkomende kosten R = restwaarde