hoofdstuk 1 Flashcards
celmembraam
binnenkant van de cel afscheiden van de buitenkant , bepalen welke stoffen wel en niet naar binnen mogen
cytoplasma
alle celorganellen drijven hierin
celkern
hierin zitten de chromosomen, regelen wat er in de cel gebeurt
Endoplasmatisch reticulum (RE)
dubbele membranen die aangesloten zijn op het kernmembraan
ribosoom
lezen het RNA af en produceren eiwitten
golgi-apparaat
eiwitten hun definitieve vorm geven en naar de goede plek sturen
mitochondrium
ATP maken, verbranding (energie vrijmaken)
chloroplasten
fotosynthese (alleen in plantaardige cellen)
lysosomen
eiwitten en oude organellen opruimen doormiddel van enzymen
chloroplasten
bevatten chlorofyl
chromoplasten
bevatten kleurstoffen
vacuole
stevigheid en kan kleurstoffen bevatten
leukoplasten
stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit opslaan
TEM
geen diepte
SEM
wel diepte
kernporiën
openingen met eiwitten die het transport van stoffen in en uit het kernplasma regelen
nucleolus
delen van ribosomen maken
ruw endoplasmatisch reticulum (RER)
heeft ribosomen, transporteren van eiwitten en het afsnoeren van blaasjes mogelijk maken
glad endoplasmatisch reticulum (GER)
geen ribosomen, functie verschilt bijv. vetten of hormonen maken
ribosomen
eiwitsynthese
cytoskelet
vorm behoud, plaats van organellen bewaken, vorm van cel veranderen en verplaatsen
diffusie
hoge concentratie naar een lage concentratie
osmose
lage osmotische waar naar hoge osmotische waarde
isotoon
osmotische waarde buiten de cel gelijk aan de waarde binnen de cel
hypotoon
osmotische waarde buiten de cel is lager dan binnen de cel
hypertoon
osmotische waarde buiten de cel is hoger dan binnen de cel
eiwitten in het membraan
reguleren de opname en afgifte van veel stoffen
passief transport
geen energie nodig
actief transport
wel energie nodig
endocytose
het afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen
endosoom
het blaasje dat zich afsnoert van het celmembraan
fagocytose
wanneer er via endosomen voedsel wordt opgenomen