Homo Digitalis Hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
détecter, trouver
A
opsporen (een crimineel)
2
Q
pondéré, balancé, mesuré
A
Afweegen
3
Q
commettre (une violation)
A
(een overtreding) begaan
4
Q
aligner
A
afstemmen
5
Q
exiger
A
eisen (geëist)
6
Q
adultère
A
overspel
7
Q
désemparé
A
radeloze
8
Q
prendre les choses en main soi-même
A
zelf achter de knoppen kruipen
9
Q
passif
A
lijdzaam
10
Q
précipiter (tonner)
A
denderen
11
Q
paralyser
A
verlammen
12
Q
collectionner, récolter
A
inwinnen
13
Q
la domestification (l’apprivoisement)
A
het temmen
14
Q
sors toi les doigts du cul
A
steek de handen uit de mouwen
15
Q
tisserands
A
weverrijen