Hoc 1: V&A Flashcards

1
Q

Wat zijn de eerste 4 principes van Mankiw en Tylor? (normaal 10)

A

1: mensen moeten keuzes maken

2: de kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om het te krijgen
- opportuniteitskost

3: rationele mensen denken in marges
- Marginale baten vs marginale kosten

4: mensen reageren op prikkels (incentives) = rationele mensen veranderen gedrag als kosten en/of baten veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een markt?

A

Verzameling van alle kopers en verkopers van een bepaald product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke marktvormen zijn er?

A
  • Monopolie
  • Oligopolie
  • Monopolistische concurrentie
  • volmaakte concurrentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Model van V&A stelt bij volmaakte concurrentie dat ..?

A

1: Veel vragers en veel aanbieders
2: perfecte informatie
3: vragers en aanbieders zijn prijsnemer
4: homogene goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Marktmacht: welke marktvorm heeft welke macht om P te kiezen?

A

Monopolie: Prijszetters: 100% marktmacht

Oligopolie: redelijke vrijheid in kiezen van prijzen, door: diversifiëring van product

Monopolistische concurrentie: beperkte vrijheid in kiezen prijzen

Volmaakte concurrentie: prijsnemers: niets te zeggen over de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen de individuele vraag en de marktvraag?

A

De individuele vraag = hoeveel een consument bereid (en in staat) is te kopen bij verschillende prijzen (Betalingsbereidheid)

De marktvraag = hoeveel alle consumenten bereid (en in staat) zijn te kopen bij verschillende prijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de wet van vraag?

A

Gevraagde hoeveelheid daalt als prijs (p) stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hogere prijs (p) heeft 2 effecten, namelijk ..?

A

1.Inkomsteneffect: koopkracht daalt dus Q daalt
- Omgekeerd: als een prijs daalt wordt consument “rijker”

  1. Substitutie-effect: goed wordt relatief minder aantrekkelijk in vergelijking met
    alternatieven -> Q daalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verkrijg je de marktvraag?

A

De marktvraag krijg je door een horizontale sommatie van de individuele vraagcurves.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe bereken je een procentuele verandering?

A

p = (delta p / p1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verandering in Prijs (p) … (bij vraag)

A

Leidt tot een verandering in de gevraagde hoeveelheid! = verschuiving LANGS de curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verandering in andere determinant van D (vb. inkomen) …? (bij vraag)

A

Leidt tot een verandering van de vraag = Verschuiving VAN de vraagcurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn complementaire goederen?

A

Complementaire goederen zijn producten die vaak samen worden geconsumeerd omdat de vraag naar het ene product toeneemt wanneer de vraag naar het andere product stijgt. Vb. suiker en koffie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn substituten?

A

Substituten in economie zijn producten die onderling uitwisselbaar zijn, waarbij de vraag naar het ene product stijgt wanneer de prijs van of de vraag naar het andere product daalt.
Vb. Koffie en thee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn normale goederen?

A

Goederen waarvan de vraag toeneemt als het inkomen van consumenten stijgt en afneemt als het inkomen daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn inferieure goederen?

A

Goederen waarvan de vraag afneemt als het inkomen van consumenten stijgt en toeneemt als het inkomen daalt.

17
Q

Wat is het individuele aanbod?

A

hoeveel één producent bereid is te verkopen bij verschillende prijzen

18
Q

Wat is het marktaanbod?

A

hoeveel alle producenten samen bereid zijn te verkopen bij verschillende prijzen

19
Q

Wat is de wet van het aanbod?

A

Aangeboden hoeveelheid stijgt als prijs stijgt.

20
Q

Verandering in prijs (P) … (bij aanbod)

A

Leidt tot een verandering in aangeboden hoeveelheid (Q).
= Verschuiving LANGS de aanbodcurve

21
Q

Verandering in andere determinant van S (aanbod) …?

A

Leidt tot een verandering in het aanbod
-> Verschuiving VAN de aanbodcurve

22
Q

Wat is het marktevenwicht?

A

Situatie met een prijs waar gevraagde hoeveelheid en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.

23
Q

Wat is de wet van vraag en aanbod?

A

Prijs past zich aan tot gevraagde en aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.

24
Q

De inverse vraag = ? (in woorden)

A

Hoeveel consumenten bereid is te betalen voor verschillende Qd

25
Q

Wat is het verschil tussen de individuele vraag en de inverse vraag?

A

Individuele vraag = hoeveel een consument bereid is te KOPEN bij verschillende prijzen

Inverse vraag = hoeveel een consument bereid is te BETALEN voor verschillende Qd.