Hfst 7: the nature of quantitative research Flashcards
concepten zijn:
- Bouwstenen van een theorie
- Labels die we geven aan elementen van de sociale wereld
- Categorieën voor de organisatie van ideeën en observaties (Bulmer, 1984)
indicator =
we gebruiken indicatoren om concepten te meten die minder kwantificeerbaar zijn ( measure)
elementen v betrouwbaarheid:
- stabiliteit
- interne betrouwbaarheid
- inter-waarnemer consistentie
elementen v validiteit:
- inhoudsvaliditeit (juist voor het concept?)
- Concurrente validiteit (ondersteund door een relevant criterium vandaag?)
- Predictieve validiteit (waarschijnlijk worden ondersteund door een relevant criterium morgen?)
- Constructuele validiteit (zijn nuttig hypotheses geproduceerd?)
- Convergente validiteit (ondersteund door de resultaten van andere methoden?)
item =
een statement waarover de graad van akkoord-zijn wordt gevraagd (Likert schaal)
interne betrouwbaarheid =
de scores van één indicator moeten
gelijkaardig zijn aan de scores van andere indicatoren
test-retest methode =
onderzoekt het verband tussen metingen:
men test de correlatie tussen de metingen. (om de stabiliteit te meten)
Vb.: Je test iets en even later opnieuw. Indien de correlatie laag
is, is de meting onstabiel en onbetrouwbaar.
split-half methode =
correlatie tussen metingen op twee helften
van een schaal (om de interne betrouwbaarheid te meten)
inter-waarnemer consistentie =
overeenkomst tussen verschillende
onderzoekers over de criteria, plaatsen in categorieën, …
reverse operationalism =
kwantitatief onderzoek is meestal deductief onderzoek, maar metingen kunnen ook leiden tot inductie