hfst 3 Flashcards
1
Q
le short de bain
A
de zwembroek
2
Q
le pull
A
de trui
3
Q
le t-shirt
A
het t shirt
4
Q
la robe
A
de jurk
5
Q
le pantalon
A
de broek
6
Q
l’anniversaire
A
de verjaardag
7
Q
le copain la copine
A
de vriend(in)
8
Q
le centre commercial
A
het winkelcentrum
9
Q
le magasin
A
de winkel
10
Q
l’hiver
A
de winter
11
Q
acheter
A
kopen
12
Q
essayer
A
passen, proberen
13
Q
prendre
A
nemen
14
Q
moche
A
lelijk
15
Q
beau, belle
A
mooi
16
Q
comme
A
zoals, net als
17
Q
et toi
A
en jij
18
Q
bien sûr
A
natuurlijk
19
Q
bientôt
A
binnenkort
20
Q
on y va!
A
laten we gaan!
21
Q
les baskets
A
de gympen
22
Q
les chaussures
A
de schoenen
23
Q
la rue
A
de straat
24
Q
l’histoire
A
de geschiedenis
25
les ados
de tieners
26
la couleur
de kleur
27
l'objet
het object, het voorwerp
28
porter
dragen
29
dépenser
uitgeven
30
appeler
noemen
31
célèbre
beroemd
32
accro
verslaafd
33
premier, première
eerste
34
nè(e)
geboren
35
blanc, blanche
wit
36
grand(e)
groot
37
devant
voor (plaats)
38
vraiment
echt
39
presque
bijna
40
plusieurs
meerdere
41
faire les courses
boodschappen doen
42
finir
afmaken
43
déciber
besluiten
44
j'ai perdu
ik heb verloren
45
un peu
een beetje
46
désolé (e)
sorry
47
seul(e)
alleen
48
gentil, gentille
lief
49
possible
mogelijk
50
ensemble
samen
51
moi aussi
ik ook
52
ne.....rien
niets
53
peut-être
misschien
54
le mois
de maand
55
le supermarché
de supermarkt
56
la pomme
de appel
57
le mec
de gozer (pop.)
58
le livre
het boek
59
la BD
het stripboek
60
le jeu
het spel
61
la mode
de mode
62
l'exemple
het voorbeeld
63
la différence
het verschil
64
la chose
het ding
65
la blague
de grap
66
la marque
het merk
67
le jean
de spijkerbroek
68
la jupe
de rok
69
la chemise
het overhemd
70
le chapeau
de hoed
71
propre
eigen
72
\terrible
vreselijk
73
original(e)
orgineel
74
noir(e)
zwart
75
gris(e)
grijs
76
moins
minder
77
assez
genoeg
78
,ca dépend
het hangt er vanaf
79
je veux
ik wil
80
utiliser
gebruiken
