Frans Toetsweek Nederlands Frans Flashcards
1
Q
Het huis
A
Le maison
2
Q
Het bed
A
Le lit
3
Q
De slaapkamer
A
La chambre
4
Q
De computer
A
L’ordinateur
5
Q
De kus
A
Le bisou
6
Q
De koorts
A
La fièvre
7
Q
Moe
A
Fatigué
8
Q
Ziek
A
Malade
9
Q
Rust uit
A
Repose-toi
10
Q
Beter
A
Mieux
11
Q
Binnenkomen
A
Entrer
12
Q
Blijven
A
Rester
13
Q
Denken
A
Penser
14
Q
Nodig hebben
A
Avoit besoin de
15
Q
Vertrekken
A
Partit
16
Q
Vanochtend
A
Ce matin
17
Q
Vanmiddag
A
Cet après-midi
18
Q
Tot vanavond
A
À ce soir
19
Q
Eigenlijk
A
En fait
20
Q
Nog steeds,altijd
A
Toujours
21
Q
Verboden
A
Interdit(e)
22
Q
Slecht
A
Mauvais(e)
23
Q
Verslaafd
A
Accro
24
Q
Het ding
A
La chose
25
Het ongeluk
L’accident
26
Zonder
Sans
27
Als
Si
28
Want
Car
29
Aan het begin
Au début
30
Waarschijnlijk
Sans doute
31
Bezig zijn met
Être en train de
32
Verbeteren
Améliorer
33
Kletsen
Discuter
34
De keel
La gorge
35
De buik
Le ventre
36
De rug
Le dos
37
De arm
Le bras
38
De hand
La main
39
Het been
La jambe
40
De voet
Le pied
41
De plek
L’endroit
42
De beste vriend
Le meilleur ami
43
Goedenavond
Bonsoir
44
Jammer
Dommange
45
Vanwege
À cause de
46
Op die manier
Comme ça
47
Winnen
Gagner
48
Naar huis gaan
Rentret
49
Hij komt
Il vient
50
Gelijk hebben
Avoit raison
51
De gezondheid
La santé
52
Het lichaam
Le corps
53
Het suiker
Le sucre
54
De social media
Les réseaux sociaux
55
Het doel
Le but
56
De tip, het advies
Le conseil
57
Gespierd
Musclé(e)
58
Evenwichtig
Équilibré
59
Opletten
Faire attention
60
Beginnen
Commencer
61
Koken
Cuisiner
62
Steeds meer
De plus en plus
63
Behalve
Sauf
64
Dankzij
Grâce à
65
Daarom
C’est pourquoi
66
Overal
Partout
67
Het vlees
La viande
68
De vis
Le poisson
69
Het brood
Le pain
