HF 3: consumentengedrag en de afleiding van de vraag Flashcards

1
Q

wat wordt er juist onderzocht in hoofdstuk 3/ consumentengedrag?

A

er wordt gekeken op welke manier de consument zijn veelvuldige behoeften kan invullen met de schaarse middelen

individuele marktvraagcurve
marktvraagcurve: som van allee individuele vraagcurven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke manier kan de consumptiebeslissing bekeken worden op micro en macro vlak?

A

MICRO; de consumenten worden beïnvloedt in hun keuzen door

  • inkomen
  • prijs
  • voorkeur
  • overheid: (subsidie, belasting)

MACRO: niet enkel de individuele consument maar een land/ bevolking wordt bekeken op welke manier ze beslissingen maken omtrent sparen en consumeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe beschrijven de klassieke economen het begrip ‘nut’? hoe beschrijf je hiervan de waarde-paradox?

A

nut is de voldoening die een consument haalt uit het consumeren van een bepaalde hoeveelheid van een willekeurig goed.

waarde-paradox: kan niet gegeven worden om goed met een grote marktwaarde een laag nut kan hebben zoals een diamen. en een goed met een lage marktwaarde kan een groot nut hebben zoals een water en lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe beschrijf je het marginaal nut? En wat weet je van de waarde-paradox?

A

Toename van het nut bij het consumeren van een extra eenheid van een goed.

waarde-pradox kan nu wel bekeken worden doordat je de extra eenheid bekijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit de wet van gossem en de tweede wet ban gossem

A

eerste wet van gossem: naarmate de consumptie stijgt zal het marginaal nut dalen.
vb. de eerste druivensuiker geeft meer nut dan de 4 de druivensuiker

tweede wet van gossem: het optimale nut wordt bereikt indien de laatste euro die je uitgeeft aan goed 1 het zelfde marginaal nut oplevert als de laatste euro die je uitgeeft aan goed 2. (ofwel waar het grootst mogelijk totaal nut van de combinatie bereikt wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke manier beschrijf Alfred Marschall de consumentenbeslissingen

A

hangt af van de preferenties van de consument en de budgetrestricties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt verstaan onder de optimale allocatie

A

de optimale allocatie is de goederenbundel waar het nut het grootst is.

  • doordat het marginaal nut van beide goederen gelijk i-
  • doordat het totaal nut van de combinatie het grootst is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

op welke manier zijn de marginale kosten en de marginale baten met elkaar verbonden?

A

marginale kosten van een extra pizza

de marginale kosten van meer consumptie van goed 1, zijn de marginale opportuniteitskosten, namelijk de waarde die men moet opgeven van het beste alternatief om een extra eenheid van het goed te consumeren

marginale baten van het opgeven van een biertje ten voordele van een extra pizza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op welke manier kan de moderne consumentenleer meten?

A

niet meer kardinaal meetbaar maar ordinaal meetbaar: er wordt dus verondersteld dat de consument enkel de goederenbundel kan rangschikken van de voldoening die ze eruit halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de eigenschappen van een indifferentiecurve?

A
  • volledigheid: goederenbundels kunnen vergelijken en geordend worden
  • transitieve preferenties: indien A boven B verkiest, en B boven C dan ge je ook A boven C verkiezen
  • niet-verzadeging: de consument streeft telkens naar zo’n groot aantal, liever meer dan minder waardoor marginaal nut nooit negatief kan zijn
  • convexiteit: de goederenbundels gaan in convex/ dal verloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke manier kan de indifferenitecurve opdelen?

A

in 4 delen

I: consumeren meer van goed 1 en goed 2
II: meer van goed 2 en minder van goed 1
III: minder van goed en minder van goed 2
IV: meer van goed 1 en minder van goed 2 consumeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke manier is de indifferentiecurve opgebouwd?

A

DALEND: want voor een extra eenheid van goed 1, ben je bereid om iets van goed 2 op te geven

CONVEX: de betalingsbereidheid van een extra eenheid daalt naarmate er er meer van consumeert

HOGER NUT: het nut is hoger hoe verder het van de oorsprong ligt

NIET SNIJDEN; indifferentiecurven kunnen elkaar niet snijden (grafisch bekijken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een indifferentiecurve en kan je deze expliciet maken? geef een voorbeeld

A

een indiferrentiecurve geeft alle goederenbundels weer die hetzelfde nut opleveren

je kan deze expliciet maken doordat enkele combinatie hetzelfde nut oplevert dus vb

impliciet = 2x * X = 8
expliciet = 2x * X -8 = 0
naar X= 8/2x => 4/x
naar x= 8/X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de substitutieverhouding

A

substitutieverhouding/ subjectieve ruiverhouding: hoeveel ben je bereid om van goed 2 op te geven voor een extra eenheid van goed 1?

de betalingsbereidheid voor een extre eenheid van een goed 1 uitgedrukt in de eenheid van goed 2 die je opgeeft.

SV= - X2 / X1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de marginale substitutieverhouding?

A

de betalingsbereidheid van goed 1 voor 1 extra eenheid uitgedrukt in euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het verband tussen het marginaal nut en de marginale substitutieverhouding?

A

marginaal nut: toename van het totaal nut bij het consumeren van een extra eenheid
MSV: betalingsbereidheid

=> als het marginaal nut van goed 1 toeneemt is de consument bereid om meer te betalen van een extra eenheid van goed 2, hij is dus bereid om meer van goed 2 af te staan.

17
Q

wat is een nutsfunctie? en hoe kan je deze interpreteren?

A

een nutsfunctie is de relatie tussen de diverse hoeveelheid van de verschillende goederen die men consumeert en het totaal nut die deze goederenkorf brengt.

u (x1, x2,…xn)

  • ordinaal
  • convex
  • continu/ differentiaal
18
Q

geef grafisch weer hoe je het relatief belang van een consument kunt weergeven in een grafiek?

A

hoe steiler de grafiek van de consument hoe meer belang hij hecht aan het goed op de x-as

hoe vlakker de grafiek hoe meer belang de consument hecht aan het product op de y-as

19
Q

geef grafisch de indifferenitcurve van complementaire en substitueerbare goederen weer

A

substiueerbaar; wanneer het ene goed er niet is kan je het andere goed gebruiken

  • lineair dalen verloop
  • lineair omdat voor 1 extra eenheid van goed 1 ben je bereid om 1 eenheid van goed 2 op te geven
  • dalend omdat je bereid bent om iets op te geven van goed 2

complementaire: rechte hoek omdat je beide goederen samen nodig hebt om het nut ervan te ervaren

20
Q

geef grafisch weer hoe je waarde van vrije tijd kan beschrijven

A

waarde van vrije tijd: hoeveel is men bereid om aan consumptie op te geven per dag voor een extra vrije dag?

  • WEINIG VRIJE TIJD: bereid om veel consumptie op te geven
  • VEEL VRIJE TIJD: bereid om weinig consumptie op te geven
  • DALEND VERLOOP: voor een extra hoeveelheid hoeveel ben je bereid om op te geven
  • DALENDE MSV: wanneer je weinig vrije tijd hebt ga je veel consumptie gaat opgeven maar wanneer je veel vrije tijd hebt ga je minder consumptie opgeven.
21
Q

geef grafisch weer hoe je de waarde van milieu kan beschrijven

A

waarde van milieu: hoeveel consumptie ben je bereid om op te geven om een beter milieu te hebben?

  • STIJGEND VERLOOP: omdat ipv van een extra eenheid voor een stijging van goed 1, het nu het opgeven van een goed voor de daling van milieuvervuiling
  • WEINIG MILIEUBETROKKEN: wanneer je nog niet veel consumptie hebt hou je minder rekening met het milieu
  • VEEL MILIEUBETROKKEN: wanneer je al veel consumptie hebt ga je meer consumptie opgeven voor een beter milieu
  • STIJGENDE MSV: omdat je naarmate je meer consumeert je bereid bent om meer consumptie op te geven voor een beter milieu
22
Q

Leg uit budgetrestrictie + geef grafisch weer

A

de budgetrechte geeft alle mogelijke goederenbundels weer die de consument kan consumeren met zijn beschikbaar en budget en de gegeven prijzen.

punten onder de budgetrechte: budget niet optimaal benut
punten boven de budgetrechte: economisch niet mogelijk

23
Q

Bereken de rico voor volgende budgetrechte
= 100 euro budget waarmee je 25 eenheden van goed 1 koopt en 50 eenheden van goed 2 koopt

= 100 euro budget waarmee je 20 eenheden van goed 1 koopt en 50 eenheden van goed 2 Kooopt

Op welke manier wordt deze verandering weergegeven grafisch

A

BUDGETRECHTE 1
= 100/25 = 4 euro*100= 400
= 100/50 = 2 euro *100= 200
= -400/200 = -2

BUDGETRECHTE 2
= 100/20 = 5 euro *100= 500
= 1000/50 = 2 euro *100 = 200
= - 500/200 = - 2,5

GRAFISCH
grafisch zal de budgetrechte naar binnen verschuiven op de x-as doordat je minder goederen kan kopen door de duurdere prijs

24
Q

op welke manier verandert de grafiek wanneer je meer of minder inkomen hebt

A

MINDER INKOMEN
= verschuiven naar links omdat je minder kan kopen

MEER INKOMEN
= verschuiven naar rechts omdat je nu meer kan kopen

25
Q

geef grafisch weer hoe de grafiek eruit ziet wanneer je eerst een gratis hoeveelheid van een goed ontvangt

A

zolang je gratis hoeveelheid ontvangt moet je geen eenheden van goed 2 opgeven voor een extra eenheid van goed 1

26
Q

geef grafisch weer hoe het eruit ziet als de prijs daalt naarmate je meer consumeert

A

de grafiek zal in het punt waarop de prijs daalt minder steil worden

27
Q

geef grafisch de optiamele keuze van de consument weer

A

het punt waar de budgetrechte de indifferentiecurve het verst van de oorsprong snijdt is het optimaal punt. Op dit punt is het totaal nut van de combinatie het grootst.

Kan je terugvinden doordat de laatste euro die je besteed aan goed en goed 2 hetzelfde marginale nut hebben

MSV= P1/ P2
of

§U/ § X1 : §U /§X2

28
Q

voor wat staat een interne oplossing en een externe oplossing en op welke manier leg je een externe/ hoekoplossing uit

A

interne oplossing: waarbij de consument beide goederen consumeren op de grafiek, je kan het nut dan verhogen in het punt waar beide hetzelfde marginaal nut vertonen

externe oplossing/ hoekoplossing: is een punt waarop de consument kiest om een goed helemaal niet te consumeren, dit kan zijn doordat de consument het te duur vindt of niet aantrekkelijk.

wordt aangeduid door een hoekoplossing waar het raakpunt van de indifferentiecurve met de budgetrechte raakt in het de y-as. De curve is zeer vlak wat aanduidt dat de voorkeur naar goed 2 gaat.

29
Q

geef grafisch weer hoe het consumentenevenwicht wijzigt indien de consument zijn preferenties veranderd

A

de budgetrechte blijft gelijk maar de indifferentiecruve zal wijzigen

  • meer preferentie voor goed 2, dan zal de curve vlakker worden
  • meer preferentie voor goed 1 dan zal de curve steiler worden
30
Q

geef grafisch weer hoe het consumentenevenwicht wijzigt wanneer de consument zijn inkomens wijzigt

A

hoe groter het inkomen wijzigt hoe meer men kan kopen van beide goederen

  • toename inkomen: verschuiving budgetrechte naar rechts
  • afname inkomen; verschuiving van de budgetrechte naar links

ICC: inkomensconsumptiecurve; rechte vanuit de oorsprong door de optimale punten van elk inkomen die het verband weergeeft van het inkomensverandering en de verandering naar de gevraagde hoeveelheid

  • luxegoed + 1
  • noodzakkelijk goed 0 - 1
  • infieur goed - 0
31
Q

geef grafisch weer hoe het consumentenevenwicht wijzigt wanneer de prijzen wijzigen (inkomenseffect en substitutieffect

A
  1. budgetrechte tekenen
  2. daling van de prijs dus budgetrechte kantelt naar buiten
  3. evenwijdig trekken tot op het punt dat hij de IDC van de eerste rechte raakt

INKOMENSEFFECT: indien punt tweede rechte groter is dan 3de rechte dan heb je een infieur goed, indien het punt van de 2de rechte kleiner is dan 3de rechts dan heb je een noodzakkelijk of luxegoed

SUBSTITUTIEFFECT: indien de prijs van goed 1 daalt dan daalt de vraag naar goed 2
- de eerste rechte met de derde rechte vergelijken