heup Flashcards

1
Q

Uit welke verschillende botten bestaat de heupgordel?

A

Het bekken (os coxae) bestaat uit het os illum, os ischium en het os pubis, welke samenkomen in het acetabulum, hier articuleert de kop van de femur met de bekken als een kogelgewricht

Het femur bestaat uit caput en collum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke gewrichten zitten in het os coxae?

A

Tussen het os coxae en het os sacrum zit het articulatio sacroiliaca. Aan de voorzijde van het os coxae zit de symphysis pubica → lijkt op een tussenwervelschrijf en is van kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke hoeken zijn belangrijk in het femur?

A

De inclinatiehoek: de hoek tussen de hals van de femur en de femur zelf. Deze is gemiddeld rond de 125 graden. Bij een valgus stand, is deze hoek groter (x benen) en bij een varus stand is deze hoek kleiner ( o benen)

Een andere hoek die voorkomt is de anteversie hoek. Dit is de hoek van de hals van bovenaf naar links en rechts. Hier bestaan variaties in, die belangrijk zijn voor het plaatsen van een nieuwe heup

te klein: teveel exorotatie

te groot: teveel endorotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke kapsels en ligementen bestaat het heupgewricht?

A

Het kapsel bestaat uit een membrane fibrose met aan de binnenkant een soort synoviale voering, het librum genoemd.

Er bevinden zich ook ligamenten:

  • ligmentum iliofemorale heeft de vorm van een spiraal en kan veel trekkracht weerstaan
  • ligamentum sacrospinale
  • ligamentum sacrotuberale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke spieren liggen ventraal in het heupgewricht?

A
  • m. illiopsoas → hierander ligt een bursa omdat er veel weerstand is.
  • m. quadriceps femoris → 4 grote spierbuiken: m. rectus femoris, m. vastus lateralis, intermedius en medialis. de laatste drie zijn mono-articulair en gaan alleen naar de kniede m. rectus femoris is biarticulair en gaat naar de heup en de knie.de insertie van deze spieren ligt op het tuberositas tibiae.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke spieren zijn de abductoren van de heup?

A
  • lopen van bekken naar femurkop en zorgen voor abductie.
    • gluteus medius
  • gluteus minimus
  • priformis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de adductoren van de heup?

A

de adductoren zitten vast aan het os pubis en lopen naar de mediale ijde van het femur

  • adducor magnus
  • adductor longus
  • adductor brevis
  • pectineus
  • obturatorius externus
  • gracillis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spieren vormen de rotator cuff van de heup?

A

m. obturatorius internus
m. gemellus superior en inferior
m. quadratus femoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verloopt de innervatie van de heup?

A

via de plexus lumbosacralis

  • n, femoralis
  • n. ischiadicus
    • n. tibialis → innerveert flexoren, bij aangedaan plantair flexie en supinatie voet niet mogelijk
    • n. fibularis → bij aangedaan dorsaalflexie en pronatie niet mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de plexus lumbo-sacralis?

A

begrenst door

3 structuren: m. satorius, m. adductor longus, lig inguinale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe loopt de n. ischiadus?

A

→ n. ischiadicus

spier: m. piriformis → foramen infra en supra
supra: plexus gluteus superior → abductoren innervatie
infra: plexus gluteus inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verlopen de arterien bij de heup?

A

je hebt de a, femoralis die de a. circumflexa femoris lateralis en a. femoralis profundus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de epidemiologie van atrose?

A

Er zijn 1,5 miljoen mensen bekend met atrose, 1 miljoen vrouwen en 0,5 miljoen mannen. Er zijn regionale verschillen in Nederland. Het staat op plek 5 van meeste uitgaven voor de gezondheidzorg. Ook komt het vaker voor bij laagopgeleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de pathofysiologie van atrose?

A

atrose is het verlies van gewrichtskraakbeen, waardoor er ombouw plaatsvindt van het onder het kraakbeenligeende bot en er is sprake van ontsteking van het synoviale membraan. Hierdoor ontstaat gewrichtspijn na belasting, stijfheid en bewegingsbeperking. De reparatiemechanismen werken niet bij kraakbeen, waardoor er botombouw plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke klachten heeft iemand met atrose?

A

opstartpijn, verminderde flexie of extensie, crepetaties bij bewegingsonderzoek, gevoeligheid van de gewrichtsplett, benige verbreding gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer mag men de diagnose atrose stellen?

A

patient ouder dan 45 met pijn in gewricht gerelateerd aan bewegen en geen ochtendstijfheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer moet men wel beeldvormend onderzoek doen bij verdenking op atrose?

A

wel:
- atypische presentatie
onverwachter progressie
indicatie voor prothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn oorzaken van atrose?

A

trauma, infectie, gewrichtsafwijkingen, stollingstoornis, jicht, RA
maar vaak primair = idiopatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waaruit is kraakbeen opgebouwd?

A

Uit GAGs (suikerketens), collageen en chondrocyten. GAGs zijin negatief geladen en trekken water aan. Proteoglycaan bindt aan hyaluronzuur en vormt een netwerk. De functie is: glad oppervlak, schok dempen en verdelen belasting over subchondraal bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe zien vroegere en normale vormen van atrose eruit op MRI en kraakbeensamenstelling?

A

Er is eerst GAG verlies en daarna chondrocyten verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn risicofactoren voor atrose?

A

leeftijd, vrouwen, collageen II en HLA-B27

overgewricht, trauma, beroep, sportbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de voorkeurslocaties van atrose?

A

handen, heupen, knieen, lage rug en cervicaal. veel mensen hebben een lichte varusstand in de benen. Hierdoor is de laterale condylus beweegelijker en dit kan lieden tot schade aan de mediale zijde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke afwijkingen ziet men op de rontgenfoto bij atrose?

A

gewichtsspleetversmalling, osteofytvorming, sunchondrale cystevorming, subchondrale sclerose, deformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe is de Kellgren en Lawrence classificatie opgebouwd?

A

0 geen atrose
1 mogelijk gewrichtsspleet versmalling en osteofyten
2 duidelijk gewrichtsspleet versmalling, osteofysten en matige sclerose
3 duidelijk gewrichtsspleet versmalling, osteofysten en ernstige sclerose, cystevorming en deformiteit
4 ERNSTIG: duidelijk gewrichtsspleet versmalling, osteofysten en ernstige sclerose, cystevorming en deformiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe is de rosenbergopname gemaakt?

A

met knieen in flexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de doelen van een atrose behandeling?

A
1. voorlichting
2, verminderen pijn
behouden mobiliteit
beperken handicap
behouden kwaliteit van leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de behandelopties van atrose?

A

injecties: pijnstiller wordt alleen gebruikt om diagnose aan te tonen, corticosteroiden werkt op de korte termijn en hyaluronzuur valt te overwegen bij een behandeling op de lange termijn
operaties: atroscopie wordt steeds minder toegepast. bij een osteotomie wordt het belastingsoppervlak vergroot, waardoor minder pijn.

ook kan nog voor externe fixatie gezorgd worden bij de knie: kniedistractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke verschillende soorten anesthesie zijn er?

A

locaal: neuraxiaal, plexus, zenuw, infiltratie, huid, slijmvlies`
algeheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waaruit bestaat de algehele anesthetica?

A
  • slaap
  • pijnstilling
  • spierverslapping

Hierdoor wordt de patient onbewust en onresponsief op pijnvolle stimulie. vaak via systemische toediening met een effect op het gehele CZS. Inhalatie anesthesie is vaak all-in-one. Intraveneuze anesthesie is vooral sedatie.

  • inhalatie: ether, chloroform (worden beide niet meer gebruikt) , isofluraan, desfluraan, sevofluraan en xenon (in onderzoekverband)
  • het bewustzijn wordt verlaagd omdat het ingrijp op de reticulaire formatie mesencephalica, er is analgesie (pijnvermindering) door thalamische sensorische nuclei en de korte termijn amnesie verdwijnt doordat het ingrijpt op de hippocampus. dit effect werkt vaak het langst door.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de MAC en de Meyer-Overton correlatie?

A

De MAC is de minimale alveolaire concentratie, ook we de ED50, de maat voor potentie van een anestheticum. Het is de concentratie gas in de long die nodig is om in 50% van de patienten een beweging te voorkomen in respons op chirurgische pijn. 1,3 MAC is genoeg voor 95% van de patienten.

De potentie is afhankelijk van de olie gas partitiecoefficient. Hoe meer olie, hoe minder goed oplosbaar in bloed, hoe sneller in de hersenen. Als deze dus hoger is, zal er minder anestheticum nodig zijn. Dit heet de meyer overton correlatie.

Hoe minder vetoplosbaar, hoe hoger de MAC dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het principe van anesthetica?

A

Of ze remmen de stimulerende neurotransmitters in de hersenen, of ze stimuleren de remmende neurotransmitters in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het effect van anesthetica op het cardiovasculaire systeem?

A
  • myocard -> daling contractiliteit
  • perifere vasculatuur

aanpassing sympaticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het effect van anesthetica op het cardiovasculaire systeem?

A
  • myocard -> daling contractiliteit
  • perifere vasculatuur

aanpassing sympaticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waardoor wordt de farmacokinetiek van een anestheticum bepaalt?

A
  • oplosbaarheid in bloed en vet → bloed gas partitiecoefficient → hoe lager hoe sneller het werkt. hogere vetoplosbaarheid vertraagt herstel van anesthesie. de olie gas coefcient bepaalt vooral de potentie
  • alveolaire ventilatie
  • cardiac output
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn hypnotica?

A

Slaapmiddelen, ze hebben een benzeenring waardoor ze heel erg lipofiel zijn en er moeten emulgatoren worden toegevoegd zoals sojaolie en lectine om deze middelen toe te kunnen dienen. Er is geen antidotum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waaruit bestaat de farmacokinetiek?

A

anesticitca worden vaak IV gegeven, dus absorptie is niet van toepassing

distributie is afhankelijk van de perfusie. er zijn twee fases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het principe van de lokale anaesthetica?

A

Het remt de NA instroom in zenuwcellen vanuit de binnenkant. Aan de buitenkant is het lipofiel, aan de binnenkant hydrofiel.

Aan de binnenkant moet het geioniseerd zijn om te werken. Bij een infectie werkt dit minder goed omdat er dan een acidose is, waardoor er minder snel ionisatie plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke twee soorten lokale anesthetica zijn er?

A

esters: 1 i

amiden: 2 i’ s
amiden hebben minder overgevoeligheidsreactie

38
Q

Wat zijn belangrijkste punten om op te letten bij lokale anesthesie?

A

ken je patient en let op de bovengrenzen

39
Q

Waaruit bestaat de narcosedriehoek? En wat kan hierdoor ontstaan?

A

bestaat uit slaapmiddel, pijnstiller en spierverslapper

  • apneu
  • hypotensie
  • hypothermie → wondinfectie, ontregeling stolling, stressrespons
40
Q

Wat moet men weten voor de operatie

A

risicomangement en prehabilitatie , hierdoor komt men beter uit de operatie
welke anesthesietechniek en informed consent

41
Q

Wat zijn risicos van anesthesie?

A

AA: tandbeschading, druklaesies, alllergie, misselijkheid, infectie
LRA: dwarslaesie, zenuwschade, hoofdpijn, neurologisch schaden

42
Q

Welke premedicatie wordt er nodig gegeven?

A
  • bij heel veel angst lorazepam, maar dit komt de emotionele verwerking niet ten goede
  • analgesie als er voor de operatie een pijnprikkel is
  • cardiale stabilisatie dmv beta blokkers of statines
  • Atropine bij kinderen soms
  • Moet de eigen medicatie gestopt worden? Doorgaan met beta blokkers, antiepileptica en longmedicatie
    • CAVE: antistolling iom operatieur, anticonceptiva werken minden, ACE remmers stoppen, anders hele erge hypotensie, orale antidiabetica stoppen, insuline aanpassen, liefst psychiatrische medicatie stoppen
43
Q

Waar moet men rekening meehouden tijdens de operatie?

A

Positionering: is afhankelijk van de chirurgische benadering, anesthesiologische implicaties (luchtembolie en beademingsdruk), drukplekken en de toegankelijkheid

Anesthesie → bestaat uit drie fasen: inductie, onderhoud en uitleiding. daarnaast kan er ook nog gebruik gemaakt worden van locoregionale technieken: neuraxiaal, locoregionaal, locaal

Er moet bewaking en zo nodig ondersteuning van de vitale functies plaatsvinden, behoud van homeostase. Dit gebeurt door basis monitoring: ECG, saturatie, bloeddruk, temperatuur, CO2 bij beademing, relaxometrie (mate van spierverslapping)

Ook moet je de patient vocht geven op basis van bloedverlies, urineproductie, deficieten en basale behoeftes. Denk hierbij aan water, cristalloid (zout), colloid (eiwit) en bloed

Er moet geanticipeerd worden op ontstane problemen: cardiaal, pulmonaal, allergie, bloedverlies, embolie (door palacos (botcement), vet, lucht en stolsel)

Let ook op de communicatie en hygiene

44
Q

Hoe vindt de uitleiding plaats?

A

stop toediening, evt antagoneren

45
Q

Wat zijn bijwerkingen van verschillende soorten pijnstilling?

A
paracetamol = leverfalen
nsaid = bloeding nierfalen
opioten = obstipatie jeuk verslaving
esketamine = psychose of delier
lra = toxiteit
46
Q

Welke complicaties / dingen kunnen er na de operatie ontstaan?

A

Pijn waarvoor pijnstilling

postoperatieve nausea en vommiting

47
Q

Wat zijn de risicofactoren voor PONV?

A

VROUW
NIET ROKER
HISTORY OP POVN
POSTOPERATIEVE OPIODEN

48
Q

Waarop wordt het ontslag gebasseerd?

A

het aldrete scorings systeem

49
Q

Wat is het ERAS systeem?

A

Early recovering after surgery → patient snel weer mobiliseren en normale voeding geven

50
Q

Wat is het verschil in endo en exorotatie in buik en rugligging?

A

In rugligging zijn de heupen meestal in 90 graden flexie. Naar buiten bewegen in buikligging worden endorotatie genoemd

51
Q

Wat is DDH?

A

Developmental dysplasia of the hip. Normaal moet de femurkop goed in het acetabulum passen. Het moet congruent op elkaar aansluiten, anders is er dysplasie. Het gevaar van alle heupaandoening is dat de heupkop geen vascularisatie meer krijgt.

52
Q

Wat zijn risicofactoren voor DDH

A

stuitligging, familie anamnese, torticolllis, metatarsus adductus, oligohydramnion

53
Q

Welke klinische testen zijn er bij DDH?

A
  • Ortolani: bij een geluxeerde heup wordt een opwaarste beweging gemaakt ter hoogte van het trochanter major. Er is een klik te horen dat de heup weer in de kom komt, de test is positief
  • Barlow: hierbij wordt door een tegengestelde beweging de heup weer uit de kom getrokken
  • Galeazzi: er is een beenlengteverschil te zien, knieen niet op dezelfde hoogte. Dit is niet zo bij een bilaterale luxatie.
  • Abductiebeperking
54
Q

Welke klachten heeft een pasgeborene met DDH?

A

Instabiliteit van de heup, asymmetrische huidplooien, abductiebeperking, geen beenlengteverschil, want deze kinderen kunnen nog niet zitten, dus de knieen zitten nog niet op 1 hoogte bij flexie.

55
Q

Hoe wordt de diagnose DDH gesteld? En welke classificatie?

A

Vanaf 9 maanden wordt overgegaan op X ray omdat de kop van de femur dan gegroeid is waardoor het kapsel niet goed meer in beeld te brengen is met de echo.

56
Q

Wat is de behandeling van DDH?

A
  • gesloten repositie dmv pavlik bandage of camp spreider

open repositie vanaf 9-12 maanden of als gesloten repositie niet lukt, combi met gipsbroek

57
Q

Wat is de behandeling van luxatie na het eerste levensjaar?

A

open repositie, na 18 maanden aanvullende bekken-steotomie volgens slater of pemberton en gipsimmobistatie
Salter -? os ilium doorgenomen en heupkom gekanteld.

58
Q

Wat is het doel van behandeling van DDH?

A

Repositie, daarvoor is immobilisatie en vervolgens stabilisatie nodig. Daarnaast wil met AVN voorkomen omdat de a. circumflexa medialis at risk is bij DDH

59
Q

Wat is coxitis fugax?

A

Coxitis fugax is de meest voorkomende aandoening van het heupgewricht bij kinderen tussen 3 en 10 jaar. De afwijking wordt vaker bij jongens dan bij meisjes gezien. De oorzaak van de meestal eenzijdige, voorbijgaande prikkeling van het kapsel van het heupgewricht is onbekend. In ongeveer de helft van de gevallen heeft het kind kort voor het ontstaan van de klachten een meestal virale infectie van de bovenste luchtwegen of van het maag-darmstelsel doorgemaakt.

60
Q

Wat is het klinisch beeld van coxitis fugax?

A

Karakteristiek zijn intermitterende pijn in de heupregio, het bovenbeen of zelfs de knie, mank lopen of trekken met het been, of een aperte weigering op het been te staan of te lopen. Meestal is de patiënt niet ziek. Soms wordt een subfebriele temperatuur gemeten. De pijn verdwijnt meestal na een paar dagen.

61
Q

Welke ziekte heeft iemand als coxitis fugax niet overgaat?

A

ziekte van Perthes

62
Q

Wat is de ziekte Perthes?

A

groeistoornis door passagere ciruclatiestoornis van de femurepifyse. De ischemie lijdt to necrose, wat lijdt tot een botinfarct. het komt 4 keer zo vaak voor bij jongens, familieanamnese lijkt een rol te spelen.

door het natuurlijke reparatiemechanisme vindt er sclerose, fragmentatie, re-ossificatie en re-modellering plaats. Het vaar is lateralisatie, wat leidt tot containment verlies. Hierbij kan door wrijving een deel van de femurkop afgeplat worden. Deze deformatie wordt een coxa plana genoemd. Dan moet men chirurgisch ingrijpen, omdat laterale en superieure subluxatie voorkomen dient te worden.

63
Q

Wat is de behandeling van m. perthes?

A
  • fysio

evt varisernde proximale femorosteotomie, eerst expectitatief

64
Q

Wat is epifysiolysis capitis femoris

A

kenmerkt zich door het afglijden van de epifyse ten opzichte van de metafyse van de proximale femur door de hypertrofische zone van de groeischrijf. Als dit onbehandeld blijft kan het leiden tot progressieve afglijding. Daarom moet altijd chirurgisch behandeld worden.

er wordt onderscheid gemaakt tussen stabiele vorm( gewricht belastbaar) en instabiele vorm (gewricht niet belastbaar)

Bij passieve flexie wil het been in abductie en exorotatie → sign van Drehmann is positief. Het been staat het liefst in exorotatiestand

65
Q

Wat is de lauenstein opname?

A

Op de lauenstein opname wordt de heup in 90 graden exorotatie gebracht. hier is het kraakbeen en de groeischrijf beter te zien.

66
Q

Wat is purulente arthritis van de heup?

A

komt vooral voor bij neonaten en kinderen onder de 5 jaar, kinderen zijn ziek en hebben hoge koorts en een pijnlijk heup of been. Gevaren zijn secundaire AVN, definitieve destructie van de heup, luxatie (beenlengteverschil), levenslange invaliditeit.

67
Q

Wat zijn de symptomen van coxartrose?

A
pijn
stijfheid bij opstaan < 30 min
toename gewrichtsomvang
ontsteking
standsafwijking gewricht
nachtelijke pijn
loopafstand omlaag
68
Q

Hoe kan men operatief een coxatrose behandelen?

A
  • THP
  • Grildestone
  • osteotomie
  • atrhroscopie
  • atrodese
69
Q

Hoe zorgt heupdysplasie voor atrose?

A

Het belastingsoppervlak wordt kleiner, waardoor er meer weerstand op een kleiner deel kraakbeen komt te staan, waardoor er meer beschadiging plaatsvindt.

70
Q

Welke twee manieren zijn er van osteotomie?

A

osteotomie van de prox. femur of van het acetabulum (wordt Ganz osteotomie genoemd)

71
Q

Hoe kan osteonecrose van de heupkop ontstaan?

A

De belangrijkste bloedvoorziening voor de femurkop komt van de a. circumflexis medialis en lateralis, welke ontspringt uit de a. profunda femoralis. Necrose kan leiden tot inzakking van de heupkop

dit kan traumatisch: med collumfractuur of luxatie heup
niet truamatisch: prednison, alcohol. hyperlipoproteinemie, beroepsduikers

72
Q

Wat is de Ficat classificatie?

A

I geen veranderingen
II sunchondrale sclerose en cysten
III subchondrale collaps, fractuur heupkop (cresent sign)
IV femur kop inzakking en secundaire veranderingen

73
Q

Hoe kan men AVN behandelen bij volwassenen?

A

conservatief

operatief: heupkop decompressie, osteotomie, THP

74
Q

Wat zijn indicaties voor een gewrichtprothese? en contraindicaties?

A

indicaties:
- pijn en beperking ADL ondanks conservatieve behandeling
contra: inoperabele patient, infectie
relatieve contra: jonge leeftijd, overgewricht

75
Q

Wat is het doel van een THP? En complicaties?

A
Doel is pijnreductie!!!
complicaties:
- beenlengteverschil
- instabiliteit
- offset verandering -> moment arm verandering -> trochanter pijn
76
Q

Wat moet voor de operatie van een THP bepaald worden?

A

uitgebreide anamnese, LO, X bekken heup. Daarnaast moet men kijken naar bekkenscheefstand en scoliose. Ook is preplanning en templating belangrijk. Voor templating is de femoral offset belangrijk om een beenlengteverschil te voorkomen.

77
Q

Welke verschillende benaderingen zijn er voor een THP?

A

Ventraal: door de m. tensor fascia latae en m. satorius door. De werkruimte is beperkt, maar men herstelt sneller ( na 1 jaar geen verschil)

Anterolateraal: vanaf de zijkant, tussen de m. tensor fasciae lateae en m. gluteus medius door. Door het losmaken van de m. gluteus medius heeft de patient kans op mank lopen, dus deze benadering wordt niet vaak gekozen

Posterolateraal: Er wordt door de vezels van de m. gluteus maximus gegaan (splijten in lengterichting). Via achterkant komt men op het kapsel. Hier heb je veel werkruimte, maar er moet gelet worden op de n. ischiadius!

78
Q

Wat zijn complicaties van een THP?

A
Beenlengteverschil meten met de plankjesmethode. Er wordt gekeken naar de spina iliaca posterior inferior. 
- DVT
- infectie
- zenuwstelsel -> n. ischiadiducus leidt to klapvoet
- luxaties
- vaatletsel
-fracturen
- beenlengteverschil
-loslating
ectopisch botvorming
- overlijden
79
Q

Hoe moet men handelen bij een infectie van de prothese?

A

Als het snel herkend wordt kan er worden gespoeld, anders moet de prothese verwijderd worden. Dit kan via 2-stage revisie

In sommige gevallen worden een tijdelijke opvuller geplaatst of er kan gebruik worden gemaakt van de Girdlestone procedure (alles verwijderen van het gewricht, laten opvullen met bindweefsel)

Er kunnen twee tijdspaden gevolgd worden

80
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak voor revisie van een THP en welke principes kunnen worden toegepast?Wat is de meest voorkomende oorzaak voor revisie van een THP en welke principes kunnen worden toegepast?

A

Aseptische of mechanische loslating is de meest voorkomende oorzaak, er kan osteolyse gezien worden. Het kan in gang gezet worden door slijtage van partikels van polyetheen uit de prothese of botcement. Hierop kan een ontstekingsreactie in gang gezet worden, waardoor er botverlies is rond de prothese wat weer kan leien tot loslating, inzakking of een dreigende fractuur

men kan gebruik maken van impaction bone grafting: er wordt een metalen gaas aan de randen van de kom gespannen en snippers van donorbot worden toegevoegd, om samen met botcement een nieuwe kom te vormen.

Het kan ook ongecementeerd gebeuren, het groeit niet goed vast op het bot, wat bij revisie lastig los te krijgen is.

81
Q

Hoe lang gaan heupprotheses mee?

A

15-25 jaar

82
Q

Waar moet men op letten bij verdenking op heupfractuur?

A

Wie is je patient, wat is belangrijk voor deze patient en hoe erg moet de functionaliteit behouden worden?

83
Q

Hoe vaak komt een heupfractuur voor?

A

Steeds vaker door de vergrijzing, er zijn per jaar 20 duizend heupfracturen, waarvan een kwart mannen en de rest vrouwen. De mortaliteit onder mensen met een heupfractuur is ook erg hoog. De oorzaak kan een val zijn maar ook osteoporose en oncologie.

84
Q

Wat zijn de doelen risico’s van een operatieve behandeling?

A

doel:

  • pijnverlichting
  • vroeg mobiliseren
  • preventie complicaties
  • streven naar optimaal functioneel resultaat

risico’s

  • nabloeding
  • wondinfectie of geinfecteerd implantaat
  • mal union en non union
  • delier of cognitieve achteruitgang.
85
Q

Met welke hoeken moet men rekening houden bij operatieve behandeling van de heup? En welke vascularisatie

A

de inclinatiehoek. als deze kleiner als 120 wordt krijg je een varusheup, is deze groter als 135 krijg je een valgusheup .

de anteversiehoek voor de beenlengte.

voor de vascularisatie moet men rekening houden met de a. obturoria intera en de a. circumflexa femoris lateralis en medialis. vanaf 75 jaar gaat de a. obturoria interna dichtzitten. Op kopnecrose dus letten

86
Q

Welke soorten heupfracturen zijn er?

A

Intracapsulaire fracturen, gevoelig voor kopnecrose. extracapsulaire fracturen, niet zo gevoelig voor kopnecrose.

87
Q

Aan de hand waarvan wordt bepaald welke behandeling een heupfractuur behoefd?

A

patientkarakteristieken

stabiliteit van de heup → mediale en laterale collumfractuur en petrochantere femorfractuur met de trochanter minor intact zijn na repositie stabiel.

een pertrochante femurfractuur met trochanter minor niet intact zijn niet instabiel.

88
Q

Wat is een mediale collumfractuur?

A

De mediale collumfractuur geeft als symptomen een been in exorotatie en een verkort been, en iemand heeft pijn in de lies. Dit wordt beoordeeld door de Gardens en Pauwels classificatie

89
Q

Wat is de gardens en pauwels classificatie?

A

gardens

I = geinclaveerde mediale collumfractuur, kop staat in valgus en is naar achteren gezakt. patient kan hierop lopen

ii - niet gedisloceerde mediale collumfractuur → heup staat anatomisch, maar is instabieler.

iii: gedisloceerde mediale collumfractuur, er is nog 50% botcontact

IV: volledig gedisloceerde mediale collumfractuur met kans op kopnecrose.

pauwels:

1, hoek van minder dan 30 graden

  1. hoek van minder dan 50 graden met horizontaal
  2. hoek van 70 graden of meer horizontaal
90
Q

Hoe wordt een mediale collumfractuur behandelt?

A

hemiatroplastiek (kophalsprothese)

dynamische heupschroef , schroef kan inkorten bij belasting

gecannuleerde schroeven → iets meer kans op falen dan de dynamische heupschroef

De keuze is afhankelijk van leeftijd, mate van dislocatie, cormobiditeit, behoefte aan directe belastbaarheid, mate van coxatrose.

Ahv garden classificatie

I; conservatief

II; kopsparend

III en IV: onder de 75 kopsparend en boven de 75 prothese.

91
Q

Hoe worden extracapsulaire heupfracturen behandeld?

A

Bij een intacte trochanter minor kan de fractuur behandeld worden met dynamische heupschroreven.

bij een instabiele fractuur wordt behandeld met een intramedullaire osteosynthese.

92
Q

Hoe wordt een subtrochanter fractuur behandeld?

A

Met hulp van een intramedullaire pen.